Spaans

Uitgebreide vertaling voor lucho (Spaans) in het Nederlands

luchar:

luchar werkwoord

  1. luchar (pelearse; combatir; pelear; )
    vechten; bakkeleien; knokken; duelleren; kampen; matten
    • vechten werkwoord (vecht, vocht, vochten, gevochten)
    • bakkeleien werkwoord (bakkelei, bakkeleit, bakkeleide, bakkeleiden, gebakkeleid)
    • knokken werkwoord (knok, knokt, knokte, knokten, geknokt)
    • duelleren werkwoord (duelleer, duelleert, duelleerde, duelleerden, geduelleerd)
    • kampen werkwoord (kamp, kampt, kampte, kampten, gekampt)
    • matten werkwoord (mat, matte, matten, gemat)
  2. luchar (retorcer; pelear; escurrir; pugnar; torcer)
    worstelen; met iemand worstelen
  3. luchar (combatir; pelear)
    een strijd houden
    • een strijd houden werkwoord (houd een strijd, houdt een strijd, hield een strijd, hielden een strijd, een strijd gehouden)
  4. luchar (librar una batalla; combatir; pelear)
    vechten; strijden; kampen; strijd voeren
    • vechten werkwoord (vecht, vocht, vochten, gevochten)
    • strijden werkwoord (strijd, strijdt, streed, streden, gestreden)
    • kampen werkwoord (kamp, kampt, kampte, kampten, gekampt)
    • strijd voeren werkwoord
  5. luchar (batirse; combatir; pelearse; luchar contra; pelear)
    bestrijden; bevechten; bekampen
    • bestrijden werkwoord (bestrijd, bestrijdt, bestreed, bestreden, bestreden)
    • bevechten werkwoord (bevecht, bevocht, bevochten, bevochten)
    • bekampen werkwoord (bekamp, bekampt, bekampte, bekampten, bekampt)
  6. luchar (luchar contra; lidiar; combatir; impugnar; sufragar)
    kleunen
    • kleunen werkwoord (kleun, kleunt, kleunde, kleunden, gekleund)

Conjugations for luchar:

presente
  1. lucho
  2. luchas
  3. lucha
  4. luchamos
  5. lucháis
  6. luchan
imperfecto
  1. luchaba
  2. luchabas
  3. luchaba
  4. luchábamos
  5. luchabais
  6. luchaban
indefinido
  1. luché
  2. luchaste
  3. luchó
  4. luchamos
  5. luchasteis
  6. lucharon
fut. de ind.
  1. lucharé
  2. lucharás
  3. luchará
  4. lucharemos
  5. lucharéis
  6. lucharán
condic.
  1. lucharía
  2. lucharías
  3. lucharía
  4. lucharíamos
  5. lucharíais
  6. lucharían
pres. de subj.
  1. que luche
  2. que luches
  3. que luche
  4. que luchemos
  5. que luchéis
  6. que luchen
imp. de subj.
  1. que luchara
  2. que lucharas
  3. que luchara
  4. que lucháramos
  5. que lucharais
  6. que lucharan
miscelánea
  1. ¡lucha!
  2. ¡luchad!
  3. ¡no luches!
  4. ¡no luchéis!
  5. luchado
  6. luchando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

luchar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el luchar (competir)
    vechten; het strijden
    • vechten [znw.] zelfstandig naamwoord
    • strijden [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor luchar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestrijden cuestionar; impugnar
strijden competir; luchar agarrada; batalla; campamento; combate; pelea; pelea a puñetazos
vechten competir; luchar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bakkeleien andar a la greña; batirse; batirse en duelo; combatir; combatir en desafío; dar puñetazos; hacer un duelo; impugnar; luchar; luchar contra; pelear; pelearse; reñir discutir; pelearse de palabra; pelotear; reñir
bekampen batirse; combatir; luchar; luchar contra; pelear; pelearse
bestrijden batirse; combatir; luchar; luchar contra; pelear; pelearse atacar; cuestionar; impugnar
bevechten batirse; combatir; luchar; luchar contra; pelear; pelearse
duelleren andar a la greña; batirse; batirse en duelo; combatir; combatir en desafío; dar puñetazos; hacer un duelo; impugnar; luchar; luchar contra; pelear; pelearse; reñir
een strijd houden combatir; luchar; pelear
kampen andar a la greña; batirse; batirse en duelo; combatir; combatir en desafío; dar puñetazos; hacer un duelo; impugnar; librar una batalla; luchar; luchar contra; pelear; pelearse; reñir
kleunen combatir; impugnar; lidiar; luchar; luchar contra; sufragar
knokken andar a la greña; batirse; batirse en duelo; combatir; combatir en desafío; dar puñetazos; hacer un duelo; impugnar; luchar; luchar contra; pelear; pelearse; reñir batirse; pelear
matten andar a la greña; batirse; batirse en duelo; combatir; combatir en desafío; dar puñetazos; hacer un duelo; impugnar; luchar; luchar contra; pelear; pelearse; reñir batirse; pelear
met iemand worstelen escurrir; luchar; pelear; pugnar; retorcer; torcer
strijd voeren combatir; librar una batalla; luchar; pelear
strijden combatir; librar una batalla; luchar; pelear batirse; pelear
vechten andar a la greña; batirse; batirse en duelo; combatir; combatir en desafío; dar puñetazos; hacer un duelo; impugnar; librar una batalla; luchar; luchar contra; pelear; pelearse; reñir batirse; pelear
worstelen escurrir; luchar; pelear; pugnar; retorcer; torcer tirar y aflojar

Synoniemen voor "luchar":


Wiktionary: luchar

luchar
verb
  1. vechten
  2. (figuurlijk) vechten
  3. ondanks weerstand een doel proberen te bereiken
  4. strijd leveren

Cross Translation:
FromToVia
luchar strijden; vechten battle — (intransitive) to join in battle; to contend in fight
luchar strijden; vechten fight — to contend in physical conflict
luchar opkomen; voor; ijveren fight — to strive for
luchar vechten; worstelen; moeite hebben met struggle — to strive, to labour in difficulty, to fight
luchar worstelen wrestle — to contend, with an opponent, by grappling and attempting to throw
luchar kampen; strijden; strijd voeren; vechten combattreattaquer son ennemi, ou en soutenir l’attaque.
luchar kampen; strijden; strijd voeren; vechten lutter — Traductions à trier