Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal lengua

Vertaal lengua van Spaans naar Nederlands

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

lengua:
- taal; spraak; voorwoord; inleiding; proloog; introductie; voorbericht
Wiktionary:
- lengua → taal, spraak, tong, ossentong

Spaans

Uitgebreide vertaling voor lengua (Spaans) in het Nederlands

lengua:

lengua [la ~] zelfstandig naamwoord

la lengua (idioma; lenguaje; modo de hablar; palabra; habla)
de taal
- taal [de ~] zelfstandig naamwoord
la lengua (lenguaje)
de spraak
- spraak [de ~] zelfstandig naamwoord
la lengua (alocución; introducción; prefacio; prólogo; presentación; habla; modo de hablar; nota preliminar; idioma; lenguaje; ponencia; arenga; disertación; turno de lectura; razón; palabra; juicio; discurso; charla; conferencia; encabezamiento; recital)
het voorwoord; de inleiding; de proloog; de introductie; het voorbericht
- voorwoord [het ~] zelfstandig naamwoord
- inleiding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- proloog [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- introductie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- voorbericht [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor lengua:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
inleiding	alocución; arenga; charla; conferencia; discurso; disertación; encabezamiento; habla; idioma; introducción; juicio; lengua; lenguaje; modo de hablar; nota preliminar; palabra; ponencia; prefacio; presentación; prólogo; razón; recital; turno de lectura
introductie	alocución; arenga; charla; conferencia; discurso; disertación; encabezamiento; habla; idioma; introducción; juicio; lengua; lenguaje; modo de hablar; nota preliminar; palabra; ponencia; prefacio; presentación; prólogo; razón; recital; turno de lectura	introducción
proloog	alocución; arenga; charla; conferencia; discurso; disertación; encabezamiento; habla; idioma; introducción; juicio; lengua; lenguaje; modo de hablar; nota preliminar; palabra; ponencia; prefacio; presentación; prólogo; razón; recital; turno de lectura
spraak	lengua; lenguaje
taal	habla; idioma; lengua; lenguaje; modo de hablar; palabra	lenguaje
voorbericht	alocución; arenga; charla; conferencia; discurso; disertación; encabezamiento; habla; idioma; introducción; juicio; lengua; lenguaje; modo de hablar; nota preliminar; palabra; ponencia; prefacio; presentación; prólogo; razón; recital; turno de lectura
voorwoord	alocución; arenga; charla; conferencia; discurso; disertación; encabezamiento; habla; idioma; introducción; juicio; lengua; lenguaje; modo de hablar; nota preliminar; palabra; ponencia; prefacio; presentación; prólogo; razón; recital; turno de lectura

Verwante woorden van "lengua":

lenguas

Synoniemen voor "lengua":

cabo; promontorio; angla
dialecto; lenguaje; idioma; habla; jerga; argot; germanía; jerigonza
franja; tierra; unión
verbo; estilo
sinhueso

Wiktionary: lengua

Cross Translation:

From	To	Via
• lengua	→ taal; spraak; tong	↔ language — system of communication using words or symbols
• lengua	→ tong	↔ tongue — organ
• lengua	→ taal	↔ Sprache — ein System von Einheiten und Regeln, das den Mitgliedern einer Sprachgemeinschaft als Mittel der Verständigung dient (= langue, Einzelsprache)
• lengua	→ tong	↔ Zunge — übertragen, dichterisch: Sprache
• lengua	→ tong	↔ Zunge — Anatomie: das bewegliche Organ im Mund, mit dem man schmeckt, schleckt, leckt, die Nahrung hin und her schiebt und spricht
• lengua	→ tong	↔ langue — Organe musculaire charnu et mobile de la bouche.
• lengua	→ taal	↔ langue — Système d’expression.
• lengua	→ ossentong	↔ langue de bœuf — plat à base de langue de bovin (bœuf, vache, zébu …) confectionné dans plusieurs cuisines du monde.

Verwante vertalingen van lengua