Interno in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

interno:
- intern; inwendig; geestelijk; innerlijk; inwonende; stagiair; inwendige; van binnen; binnen het bedrijf
- inwoner; bewoner; huisbewoner; geïnterneerde
internar:
- vasthouden; gevangenhouden; detineren; in hechtenis houden
Wiktionary:
- interno → intern, inwendig
- interno → intern, inwendig, binnenlands, binnenste
- internar → interneren

Spaans

Uitgebreide vertaling voor interno (Spaans) in het Nederlands

interno:

interno bijvoeglijk naamwoord

interno (interior)
intern; inwendig
- intern bijvoeglijk naamwoord
- inwendig bijvoeglijk naamwoord
interno (innata; interior; internamente)
geestelijk; innerlijk; inwendig
- geestelijk bijvoeglijk naamwoord
- innerlijk bijvoeglijk naamwoord
- inwendig bijvoeglijk naamwoord
interno
inwonende; de stagiair
- inwonende
- stagiair [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
interno (interior; internamente)
inwendige; van binnen
- inwendige bijvoeglijk naamwoord
- van binnen bijvoeglijk naamwoord
interno (internamente; en la empresa)
binnen het bedrijf
- binnen het bedrijf

interno [el ~] zelfstandig naamwoord

el interno (morador; habitante; residente; inquilina de una habitación; huésped; inquilino; huéspede)
de inwoner; de huisbewoner
- inwoner [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- huisbewoner [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
de bewoner
– wie in een gebied of een huis woont ¹
- bewoner [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  - de bewoners van deze flat voeren actie¹
el interno (prisionero; preso; detenido; recluso)
de geïnterneerde
- geïnterneerde [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor interno:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bewoner	habitante; huésped; huéspede; inquilina de una habitación; inquilino; interno; morador; residente
geïnterneerde	detenido; interno; preso; prisionero; recluso
huisbewoner	habitante; huésped; huéspede; inquilina de una habitación; inquilino; interno; morador; residente
innerlijk		lado interior; parte de dentro; parte interior; psique; psiquis
inwendige		interior; parte de dentro
inwonende		habitante; huésped; inquilino; morador; íncola
inwoner	habitante; huésped; huéspede; inquilina de una habitación; inquilino; interno; morador; residente
stagiair	interno	alumna; alumno; aprendiz; chiquillo; discípula; discípulo; educando; estudiante; miembro juvenil; mozo; persona que hace prácticas; pupila; pupilo; voluntaria
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
geestelijk	innata; interior; internamente; interno	con devoción; consagrado; creyente; dedicado; devotamente; devoto; eclesiástico; espiritual; iglesero; incorporal; incorpóreo; inmaterial; mental; pastoral; religioso; sagrado
innerlijk	innata; interior; internamente; interno	interior
intern	interior; interno
inwendig	innata; interior; internamente; interno
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
binnen het bedrijf	en la empresa; internamente; interno
inwonende	interno
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
inwendige	interior; internamente; interno
van binnen	interior; internamente; interno

Synoniemen voor "interno":

endógeno; interior
jurisdiccional; regional; comarcal; territorial; municipal; departamental

Wiktionary: interno

interno

adjective

inwendig, binnen
- intern → interno
in het lichaam bevindend
- inwendig → interior; interno

Cross Translation:

From	To	Via
• interno	→ intern	↔ intern — a student or recent graduate who works in order to gain experience in their chosen field
• interno	→ inwendig	↔ internal — within the body
• interno	→ binnenlands	↔ internal — concerned with the domestic affairs of a nation, state etc.
• interno	→ binnenste; binnenlands; intern; inwendig	↔ interne — didactique\|fr médecine\|fr Qui est en dedans, qui appartenir au dedans.
• interno	→ binnenste; binnenlands; intern; inwendig	↔ intérieur — Qui est au dedans ; qui est relatif au dedans.

internar:

internar werkwoord

internar (detener; tener agarrado; atar; tener detenido; calzar; adentrar)
vasthouden; gevangenhouden; detineren; in hechtenis houden
- vasthouden werkwoord (houd vast, houdt vast, hield vast, hielden vast, vastgehouden)
- gevangenhouden werkwoord
- detineren werkwoord (detineer, detineert, detineerde, detineerden, gedetineerd)
- in hechtenis houden werkwoord

Conjugations for internar:

presente

interno
internas
interna
internamos
internáis
internan

imperfecto

internaba
internabas
internaba
internábamos
internabais
internaban

indefinido

interné
internaste
internó
internamos
internasteis
internaron

fut. de ind.

internaré
internarás
internará
internaremos
internaréis
internarán

condic.

internaría
internarías
internaría
internaríamos
internaríais
internarían

pres. de subj.

que interne
que internes
que interne
que internemos
que internéis
que internen

imp. de subj.

que internara
que internaras
que internara
que internáramos
que internarais
que internaran

miscelánea

¡interna!
¡internad!
¡no internes!
¡no internéis!
internado
internando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor internar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
vasthouden		aferrarse a; retener
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
detineren	adentrar; atar; calzar; detener; internar; tener agarrado; tener detenido
gevangenhouden	adentrar; atar; calzar; detener; internar; tener agarrado; tener detenido
in hechtenis houden	adentrar; atar; calzar; detener; internar; tener agarrado; tener detenido
vasthouden	adentrar; atar; calzar; detener; internar; tener agarrado; tener detenido	guardar; mantener; sujetar

Wiktionary: internar

internar

verb

een verplichte verblijfplaats aanwijzen
- interneren → confinar; internar

Verwante vertalingen van interno

teléfono interno

¹Muiswerk Woordenboek