Insuficiencia in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

insuficiencia:
- schaarste; gebrek; schaarsheid; tekort; krapte; ontoereikendheid; karigheid; schraalheid; poverheid; schamelheid; armzaligheid
Wiktionary:
- insuficiencia → gebrek

Spaans

Uitgebreide vertaling voor insuficiencia (Spaans) in het Nederlands

insuficiencia:

insuficiencia [la ~] zelfstandig naamwoord

la insuficiencia (penuria; necesidad; déficit; escasez; frugalidad; carencia; pobreza; privación; parquedad)
de schaarste; het gebrek; de schaarsheid; het tekort; de krapte
- schaarste [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- gebrek [het ~] zelfstandig naamwoord
- schaarsheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- tekort [het ~] zelfstandig naamwoord
- krapte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la insuficiencia
de ontoereikendheid
- ontoereikendheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la insuficiencia (parquedad; escasez; pobreza; miseria; mezquindad; frugalidad; escualidez)
de karigheid; de schraalheid; de poverheid; de schamelheid; de armzaligheid
- karigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- schraalheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- poverheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- schamelheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- armzaligheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor insuficiencia:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
armzaligheid	escasez; escualidez; frugalidad; insuficiencia; mezquindad; miseria; parquedad; pobreza
gebrek	carencia; déficit; escasez; frugalidad; insuficiencia; necesidad; parquedad; penuria; pobreza; privación	ausencia; carencia; debilidad; defecto; defecto corporal; deficiencia; desastre; desperfecto; error; escasez; fallo; fallo de máquina; falta; falta de peso; hueco; impedimiento; imperfección; indigencia; merma; miseria; necesidad; pobreza; privación; vacío
karigheid	escasez; escualidez; frugalidad; insuficiencia; mezquindad; miseria; parquedad; pobreza
krapte	carencia; déficit; escasez; frugalidad; insuficiencia; necesidad; parquedad; penuria; pobreza; privación
ontoereikendheid	insuficiencia
poverheid	escasez; escualidez; frugalidad; insuficiencia; mezquindad; miseria; parquedad; pobreza
schaarsheid	carencia; déficit; escasez; frugalidad; insuficiencia; necesidad; parquedad; penuria; pobreza; privación
schaarste	carencia; déficit; escasez; frugalidad; insuficiencia; necesidad; parquedad; penuria; pobreza; privación	escasez
schamelheid	escasez; escualidez; frugalidad; insuficiencia; mezquindad; miseria; parquedad; pobreza
schraalheid	escasez; escualidez; frugalidad; insuficiencia; mezquindad; miseria; parquedad; pobreza	delgadez; flaqueza; sequedad
tekort	carencia; déficit; escasez; frugalidad; insuficiencia; necesidad; parquedad; penuria; pobreza; privación	carencia; debe; defecto; deficiencia; deuda bancaria; débito; déficit; fallo; falta; falta de peso; saldo negativo