Spaans

Uitgebreide vertaling voor instrumento (Spaans) in het Nederlands

instrumento:

instrumento [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el instrumento (herramienta; enseres; implementos; instrumento manual)
    de werktuigen; de instrument; de gereedschappen; de gereedschap; de instrumenten; de werktuig; het gerei; handwerktuig; het handgereedschap
  2. el instrumento (aparejo; aparatos; equipo; )
    de apparatuur
  3. el instrumento (máquinario; máquina; mecanismo; )
    de machine
    • machine [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor instrumento:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apparatuur aparato; aparatos; aparejo; equipo; instrumento; mecanismo; máquina equipamiento
gereedschap enseres; herramienta; implementos; instrumento; instrumento manual
gereedschappen enseres; herramienta; implementos; instrumento; instrumento manual
gerei enseres; herramienta; implementos; instrumento; instrumento manual
handgereedschap enseres; herramienta; implementos; instrumento; instrumento manual
handwerktuig enseres; herramienta; implementos; instrumento; instrumento manual
instrument enseres; herramienta; implementos; instrumento; instrumento manual
instrumenten enseres; herramienta; implementos; instrumento; instrumento manual
machine aparato; aparatos; aparejo; equipo; herramienta; instrumento; mecanismo; máquina; máquinario; utensilio máquina
werktuig enseres; herramienta; implementos; instrumento; instrumento manual
werktuigen enseres; herramienta; implementos; instrumento; instrumento manual herramientas

Verwante woorden van "instrumento":

  • instrumentos

Synoniemen voor "instrumento":


Wiktionary: instrumento

instrumento
noun
  1. werktuig
  2. verkort voor muziekinstrument
  3. een stuk gereedschap om een taak eenvoudiger en/of lichter te maken

Cross Translation:
FromToVia
instrumento hulpmiddel; gereedschap implement — a tool
instrumento muziekinstrument; instrument instrument — music device
instrumento instrument instrument — tool
instrumento muziekinstrument MusikinstrumentMusik: manuelle, klangerzeugende Apparatur auf der Musik gespielt wird
instrumento middel; werktuig; stuk gereedschap; apparaat instrumentobjet construire permettant d'exécuter une action.
instrumento middel; werktuig; stuk gereedschap; instrument outilinstrument dont les artisans, les jardiniers, etc., se servir pour leur travail.
instrumento ding; voorwerp; waar; handelswaar; product; middel; werktuig; stuk gereedschap; instrument; inkomen; ontvangst; opbrengst; verdienste produitrésultat créatif de l’activité humaine.
instrumento middel; werktuig; stuk gereedschap; instrument ustensile — Objet pour les arts (2)

instrumento vorm van instrumentar:

instrumentar werkwoord

  1. instrumentar (orquestar)
    arrangeren; orkestreren; instrumenteren
    • arrangeren werkwoord (arrangeer, arrangeert, arrangeerde, arrangeerden, gearrangeerd)
    • orkestreren werkwoord (orkestreer, orkestreert, orkestreerde, orkestreerden, georkestreerd)
    • instrumenteren werkwoord (instrumenteer, instrumenteert, instrumenteerde, instrumenteerden, geïnstrumenteerd)
  2. instrumentar
    instrumenteren
    • instrumenteren werkwoord (instrumenteer, instrumenteert, instrumenteerde, instrumenteerden, geïnstrumenteerd)

Conjugations for instrumentar:

presente
  1. instrumento
  2. instrumentas
  3. instrumenta
  4. instrumentamos
  5. instrumentáis
  6. instrumentan
imperfecto
  1. instrumentaba
  2. instrumentabas
  3. instrumentaba
  4. instrumentábamos
  5. instrumentabais
  6. instrumentaban
indefinido
  1. instrumenté
  2. instrumentaste
  3. instrumentó
  4. instrumentamos
  5. instrumentasteis
  6. instrumentaron
fut. de ind.
  1. instrumentaré
  2. instrumentarás
  3. instrumentará
  4. instrumentaremos
  5. instrumentaréis
  6. instrumentarán
condic.
  1. instrumentaría
  2. instrumentarías
  3. instrumentaría
  4. instrumentaríamos
  5. instrumentaríais
  6. instrumentarían
pres. de subj.
  1. que instrumente
  2. que instrumentes
  3. que instrumente
  4. que instrumentemos
  5. que instrumentéis
  6. que instrumenten
imp. de subj.
  1. que instrumentara
  2. que instrumentaras
  3. que instrumentara
  4. que instrumentáramos
  5. que instrumentarais
  6. que instrumentaran
miscelánea
  1. ¡instrumenta!
  2. ¡instrumentad!
  3. ¡no instrumentes!
  4. ¡no instrumentéis!
  5. instrumentado
  6. instrumentando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor instrumentar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrangeren instrumentar; orquestar arreglar; clasificar; comenzar; construir; dirigir; disponer; erigir; establecer; estructurar; formar; fundar; iniciar; levantar; montar; ordenar; organizar; poner; poner en pie; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear
instrumenteren instrumentar; orquestar
orkestreren instrumentar; orquestar

Synoniemen voor "instrumentar":


Verwante vertalingen van instrumento