Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. instar:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor instabais (Spaans) in het Nederlands

instar:

instar werkwoord

  1. instar (insistir; imponer; imponerse)
    aandringen; aanhouden; op iets aandringen
    • aandringen werkwoord (dring aan, dringt aan, drong aan, drongen aan, aangedrongen)
    • aanhouden werkwoord (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • op iets aandringen werkwoord
  2. instar (imponerse; insistir; imponer)
    opdringen
    • opdringen werkwoord (dring op, dringt op, drong op, drongen op, opgedrongen)

Conjugations for instar:

presente
  1. insto
  2. instas
  3. insta
  4. instamos
  5. instáis
  6. instan
imperfecto
  1. instaba
  2. instabas
  3. instaba
  4. instábamos
  5. instabais
  6. instaban
indefinido
  1. insté
  2. instaste
  3. instó
  4. instamos
  5. instasteis
  6. instaron
fut. de ind.
  1. instaré
  2. instarás
  3. instará
  4. instaremos
  5. instaréis
  6. instarán
condic.
  1. instaría
  2. instarías
  3. instaría
  4. instaríamos
  5. instaríais
  6. instarían
pres. de subj.
  1. que inste
  2. que instes
  3. que inste
  4. que instemos
  5. que instéis
  6. que insten
imp. de subj.
  1. que instara
  2. que instaras
  3. que instara
  4. que instáramos
  5. que instarais
  6. que instaran
miscelánea
  1. ¡insta!
  2. ¡instad!
  3. ¡no instes!
  4. ¡no instéis!
  5. instado
  6. instando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor instar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden perseverancia; persistencia; tenacidad
opdringen imposición; obligación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandringen imponer; imponerse; insistir; instar abrirse paso; dar la lata; insistir; machacar; seguir empujando
aanhouden imponer; imponerse; insistir; instar aprehender; apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; coger prisionero; continuar; detener; durar; encarcelar; encerrar; perdurar; seguir
op iets aandringen imponer; imponerse; insistir; instar
opdringen imponer; imponerse; insistir; instar

Synoniemen voor "instar":


Wiktionary: instar

instar
verb
  1. doorgaan met verzoeken