Incidente in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

incidente:
- gebeurtenis; voorval; incident; feit; zaakje; rijsnelheid
Wiktionary:
- incidente → onderbreking, ontregeling, episode, voorval, gebeuren, gebeurtenis

Spaans

Uitgebreide vertaling voor incidente (Spaans) in het Nederlands

el incidente (acto; suceso; hecho; trato; objeto de discusión; negocio; transacción; cuestión; tópico; disputa; materia de discusión)
de gebeurtenis; het voorval; het incident; het feit
- gebeurtenis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- voorval [het ~] zelfstandig naamwoord
- incident [het ~] zelfstandig naamwoord
- feit [het ~] zelfstandig naamwoord
el incidente (caso; acontecimiento; suceso; armatoste; chisme; asunto poco claro)
het incident; het zaakje
- incident [het ~] zelfstandig naamwoord
- zaakje [het ~] zelfstandig naamwoord
el incidente (celeridad; tiempo; ritmo; embarcación; prisa; marcha; velocidad; pretexto; rapidez; navegación; tempo; prontitud; velocidad de marcha)
de rijsnelheid
- rijsnelheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
el incidente
het incident
- incident [het ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
feit	acto; cuestión; disputa; hecho; incidente; materia de discusión; negocio; objeto de discusión; suceso; transacción; trato; tópico	dato; hecho
gebeurtenis	acto; cuestión; disputa; hecho; incidente; materia de discusión; negocio; objeto de discusión; suceso; transacción; trato; tópico	acontecimiento; acto; actualidad; caso; evento; evento de programa; hecho
incident	acontecimiento; acto; armatoste; asunto poco claro; caso; chisme; cuestión; disputa; hecho; incidente; materia de discusión; negocio; objeto de discusión; suceso; transacción; trato; tópico
rijsnelheid	celeridad; embarcación; incidente; marcha; navegación; pretexto; prisa; prontitud; rapidez; ritmo; tempo; tiempo; velocidad; velocidad de marcha
voorval	acto; cuestión; disputa; hecho; incidente; materia de discusión; negocio; objeto de discusión; suceso; transacción; trato; tópico
zaakje	acontecimiento; armatoste; asunto poco claro; caso; chisme; incidente; suceso

Cross Translation:

From	To	Via
• incidente	→ onderbreking; ontregeling	↔ disruption — interruption
• incidente	→ episode; voorval; gebeuren; gebeurtenis	↔ incident — event or occurrence