Spaans

Uitgebreide vertaling voor inaugurar (Spaans) in het Nederlands

inaugurar:

inaugurar werkwoord

  1. inaugurar (consagrar; santificar)
    wijden; zegenen; inzegenen; heiligen; inwijden
    • wijden werkwoord (wijd, wijdt, wijdde, wijdden, gewijd)
    • zegenen werkwoord (zegen, zegent, zegende, zegenden, gezegend)
    • inzegenen werkwoord (zegen in, zegent in, zegende in, zegenden in, ingezegend)
    • heiligen werkwoord (heilig, heiligt, heiligde, heiligden, geheiligd)
    • inwijden werkwoord (wijd in, wijdt in, wijdde in, wijdden in, ingewijd)
  2. inaugurar (iniciar; abrir; empezar; comenzar)
    openen; inleiden
    • openen werkwoord (open, opent, opende, openden, geopend)
    • inleiden werkwoord (leid in, leidt in, leidde in, leidden in, ingeleid)
  3. inaugurar (trabar conversación; abrir; aumentar; lanzar; abordar)
    ter sprake brengen; aansnijden; starten; entameren; openen; opwerpen; gesprek aanknopen; te berde brengen; aankaarten; aanknopen
    • ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
    • aansnijden werkwoord (snijd aan, snijdt aan, sneed aan, sneden aan, aangesneden)
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • entameren werkwoord
    • openen werkwoord (open, opent, opende, openden, geopend)
    • opwerpen werkwoord (werp op, werpt op, werpte op, werpten op, opgeworpen)
    • gesprek aanknopen werkwoord
    • te berde brengen werkwoord (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
    • aankaarten werkwoord (kaart aan, kaartte aan, kaartten aan, aangekaart)
    • aanknopen werkwoord (knoop aan, knoopt aan, knoopte aan, knoopten aan, aangeknoopt)
  4. inaugurar (abrir; arrancar)
    inluiden; beginnen; starten
    • inluiden werkwoord (luid in, luidt in, luidde in, luidden in, ingeluid)
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
  5. inaugurar (estrenar; instalar)
    inaugureren; inwijden; plechtig bevestigen; inhuldigen
    • inaugureren werkwoord (inaugureer, inaugureert, inaugureerde, inaugureerden, geïnaugureerd)
    • inwijden werkwoord (wijd in, wijdt in, wijdde in, wijdden in, ingewijd)
    • inhuldigen werkwoord (huldig in, huldigt in, huldigde in, huldigden in, ingehuldigd)

Conjugations for inaugurar:

presente
  1. inauguro
  2. inauguras
  3. inaugura
  4. inauguramos
  5. inauguráis
  6. inauguran
imperfecto
  1. inauguraba
  2. inaugurabas
  3. inauguraba
  4. inaugurábamos
  5. inaugurabais
  6. inauguraban
indefinido
  1. inauguré
  2. inauguraste
  3. inauguró
  4. inauguramos
  5. inaugurasteis
  6. inauguraron
fut. de ind.
  1. inauguraré
  2. inaugurarás
  3. inaugurará
  4. inauguraremos
  5. inauguraréis
  6. inaugurarán
condic.
  1. inauguraría
  2. inaugurarías
  3. inauguraría
  4. inauguraríamos
  5. inauguraríais
  6. inaugurarían
pres. de subj.
  1. que inaugure
  2. que inaugures
  3. que inaugure
  4. que inauguremos
  5. que inauguréis
  6. que inauguren
imp. de subj.
  1. que inaugurara
  2. que inauguraras
  3. que inaugurara
  4. que inauguráramos
  5. que inaugurarais
  6. que inauguraran
miscelánea
  1. ¡inaugura!
  2. ¡inaugurad!
  3. ¡no inaugures!
  4. ¡no inauguréis!
  5. inaugurado
  6. inaugurando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor inaugurar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanknopen anudar; atar
aansnijden empezar; iniciar
beginnen comienzar; principiar
entameren empezar; iniciar
opwerpen lanzar; levantar
zegenen bendiciones; bendición; consagración; delicia; don; felicidad; gloria; salvación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankaarten abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación abordar; plantear; poner sobre el tapete
aanknopen abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación calzar; colocar; comenzar; concernir; empezar; enlazar; entablar; iniciar; instalar; marcharse; montar; poner en marcha
aansnijden abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación abordar; plantear; poner sobre el tapete
beginnen abrir; arrancar; inaugurar activarse; arrancar; calzar; colocar; comenzar; despegar; empezar; emprender; entrar en; iniciar; instalar; marcharse; montar; poner en marcha; ponerse en marcha; ponerse en movimiento
entameren abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación abordar; plantear
gesprek aanknopen abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación
heiligen consagrar; inaugurar; santificar
inaugureren estrenar; inaugurar; instalar
inhuldigen estrenar; inaugurar; instalar
inleiden abrir; comenzar; empezar; inaugurar; iniciar
inluiden abrir; arrancar; inaugurar
inwijden consagrar; estrenar; inaugurar; instalar; santificar
inzegenen consagrar; inaugurar; santificar
openen abordar; abrir; aumentar; comenzar; empezar; inaugurar; iniciar; lanzar; trabar conversación abrir; abrirse; abrirse paso; agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; desatornillar; descubrir; desencerrar; desenroscar; destapar; destornillar; dilatarse; extender; hacer accesible; hacer ampliaciones; hacer público; hincharse
opwerpen abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación abordar; arrojar en lo alto; echar al aire; erigir; erigirse; lanzar; lanzar al aire; levantar; plantear
plechtig bevestigen estrenar; inaugurar; instalar
starten abordar; abrir; arrancar; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación acentuar; activarse; afilar; arrancar; comenzar; conectar; despegar; empezar; emprender; engordar; entornar; entrar en; iniciar; poner en marcha; ponerse en marcha; ponerse en movimiento
te berde brengen abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación abordar; plantear; proponer; sugerir
ter sprake brengen abordar; abrir; aumentar; inaugurar; lanzar; trabar conversación abordar; avivar; plantear; poner sobre el tapete; sacar a relucir
wijden consagrar; inaugurar; santificar
zegenen consagrar; inaugurar; santificar

Synoniemen voor "inaugurar":