Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. importes:
  2. importe:
  3. importar:
  4. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor importes (Spaans) in het Nederlands

importes:

importes [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el importes (montos; cantidades; sumas; montantes)
    de bedragen
    • bedragen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor importes:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedragen cantidades; importes; montantes; montos; sumas
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedragen sumar

Verwante woorden van "importes":


importe:

importe [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el importe (suma; cantidad)
    het bedrag
    – een hoeveelheid geld 1
    • bedrag [het ~] zelfstandig naamwoord
      • je krijgt 10 eieren voor een bedrag van 2 gulden1
  2. el importe (suma; cantidad)
    de somma
    • somma [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor importe:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedrag cantidad; importe; suma
somma cantidad; importe; suma

Verwante woorden van "importe":


Synoniemen voor "importe":


Wiktionary: importe

importe
noun
  1. som geld, geldsom.

Cross Translation:
FromToVia
importe betaling Zahlungohne Plural: der Vorgang des Zahlens

importar:

importar werkwoord

  1. importar
    importeren; invoeren
    • importeren werkwoord (importeer, importeert, importeerde, importeerden, geïmporteerd)
    • invoeren werkwoord (voer in, voert in, voerde in, voerden in, ingevoerd)
  2. importar
    importeren
    • importeren werkwoord (importeer, importeert, importeerde, importeerden, geïmporteerd)
  3. importar (cerrar; pasar; cerrarse; )
    afsluiten; sluiten; toedoen; dichtdoen; toemaken
    • afsluiten werkwoord (sluit af, sloot af, sloten af, afgesloten)
    • sluiten werkwoord (sluit, sloot, sloten, gesloten)
    • toedoen werkwoord (doe toe, doet toe, deed toe, deden toe, toegedaan)
    • dichtdoen werkwoord (doe dicht, doet dicht, deed dicht, deden dicht, dichtgedaan)
    • toemaken werkwoord

Conjugations for importar:

presente
  1. importo
  2. importas
  3. importa
  4. importamos
  5. importáis
  6. importan
imperfecto
  1. importaba
  2. importabas
  3. importaba
  4. importábamos
  5. importabais
  6. importaban
indefinido
  1. importé
  2. importaste
  3. importó
  4. importamos
  5. importasteis
  6. importaron
fut. de ind.
  1. importaré
  2. importarás
  3. importará
  4. importaremos
  5. importaréis
  6. importarán
condic.
  1. importaría
  2. importarías
  3. importaría
  4. importaríamos
  5. importaríais
  6. importarían
pres. de subj.
  1. que importe
  2. que importes
  3. que importe
  4. que importemos
  5. que importéis
  6. que importen
imp. de subj.
  1. que importara
  2. que importaras
  3. que importara
  4. que importáramos
  5. que importarais
  6. que importaran
miscelánea
  1. ¡importa!
  2. ¡importad!
  3. ¡no importes!
  4. ¡no importéis!
  5. importado
  6. importando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor importar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afsluiten apagado; cerrar la tienda
dichtdoen cerrar
toedoen intervención
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afsluiten atacar; celebrar; cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrarse; concertar; concluir; cuadrar; guardar; importar; pasar; suceder acabar; acabar con una; acabar de; apagar; bloquear; celebrar; cerrar; cerrar con llave; completar; concluir; cortar; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; desconectar; detenerse; echar el cerrojo a; echar llave; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner bajo llave; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; salir; terminar; ultimar; vencer
dichtdoen atacar; celebrar; cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrarse; concertar; concluir; cuadrar; guardar; importar; pasar; suceder abotonar; abrochar; bloquear; cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrar herméticamente; cerrarse; concluir; cortar; cuadrar; desconectar; echar el cerrojo a; echar llave; poner bajo llave; sellar; tapar
importeren importar
invoeren importar constituir; escribir; establecer; fundar; introducir
sluiten atacar; celebrar; cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrarse; concertar; concluir; cuadrar; guardar; importar; pasar; suceder bloquear; cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrar herméticamente; cerrarse; echar el cerrojo a; echar llave; poner bajo llave; sellar; tapar
toedoen atacar; celebrar; cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrarse; concertar; concluir; cuadrar; guardar; importar; pasar; suceder cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrar herméticamente; cerrarse; sellar; tapar
toemaken atacar; celebrar; cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrarse; concertar; concluir; cuadrar; guardar; importar; pasar; suceder

Synoniemen voor "importar":


Wiktionary: importar

importar
verb
  1. (inergatief) de som gelds die iets kost
  2. een geschat bedrag hebben
  3. (overgankelijk) economie|nld (vanuit het buitenland) invoeren
  4. gegevens in een electronisch apparaat stoppen
  5. een verschil maken

Cross Translation:
FromToVia
importar zorgen care — to be concerned about
importar invoeren; importeren import — to bring in from a foreign country
importar er toe doen; belangrijk zijn matter — to be important
importar bedragen beziffern — (reflexiv) sich auf einen Wert belaufen, einen Wert erreichen
importar invoeren; importeren importieren — Waren aus dem Ausland in das eigene Land einführen
importar importeren; invoeren; erg zijn; ter zake doen; van belang zijn importer — comm|fr apporter, introduire dans un pays des productions étranger.

Verwante vertalingen van importes