Spaans

Uitgebreide vertaling voor impedí (Spaans) in het Nederlands

impedir:

impedir werkwoord

  1. impedir (obstaculizar)
    verhinderen; belemmeren; beletten
    • verhinderen werkwoord (verhinder, verhindert, verhinderde, verhinderden, verhinderd)
    • belemmeren werkwoord (belemmer, belemmert, belemmerde, belemmerden, belemmerd)
    • beletten werkwoord (belet, belette, beletten, belet)
  2. impedir (desbaratar; importunar; estorbar; frustrar; dificultar)
    storen; hinderen; onmogelijk maken
    • storen werkwoord (stoor, stoort, stoorde, stoorden, gestoord)
    • hinderen werkwoord (hinder, hindert, hinderde, hinderden, gehinderd)
    • onmogelijk maken werkwoord
  3. impedir (bloquear; obstaculizar; levantar barricadas en)
    verhinderen; belemmeren; beletten; voorkomen; voorkómen
    • verhinderen werkwoord (verhinder, verhindert, verhinderde, verhinderden, verhinderd)
    • belemmeren werkwoord (belemmer, belemmert, belemmerde, belemmerden, belemmerd)
    • beletten werkwoord (belet, belette, beletten, belet)
    • voorkómen werkwoord
  4. impedir (hacer imposible; frustrar; desbaratar; )
    verhinderen; onmogelijk maken
  5. impedir (retener; detener)
    weerhouden; beletten; ervanaf houden; afhouden
    • weerhouden werkwoord (weerhoud, weerhoudt, weerhield, weerhielden, weerhouden)
    • beletten werkwoord (belet, belette, beletten, belet)
    • ervanaf houden werkwoord
    • afhouden werkwoord (houd af, houdt af, hield af, hielden af, afgehouden)
  6. impedir (frustrar)
    verijdelen; verhinderen
    • verijdelen werkwoord (verijdel, verijdelt, verijdelde, verijdelden, verijdeld)
    • verhinderen werkwoord (verhinder, verhindert, verhinderde, verhinderden, verhinderd)

Conjugations for impedir:

presente
  1. impido
  2. impides
  3. impide
  4. impedimos
  5. impedís
  6. impiden
imperfecto
  1. impedía
  2. impedías
  3. impedía
  4. impedíamos
  5. impedíais
  6. impedían
indefinido
  1. impedí
  2. impediste
  3. impidió
  4. impedimos
  5. impedisteis
  6. impidieron
fut. de ind.
  1. impediré
  2. impedirás
  3. impedirá
  4. impediremos
  5. impediréis
  6. impedirán
condic.
  1. impediría
  2. impedirías
  3. impediría
  4. impediríamos
  5. impediríais
  6. impedirían
pres. de subj.
  1. que impida
  2. que impidas
  3. que impida
  4. que impidamos
  5. que impidáis
  6. que impidan
imp. de subj.
  1. que impidiera
  2. que impidieras
  3. que impidiera
  4. que impidiéramos
  5. que impidierais
  6. que impidieran
miscelánea
  1. ¡impide!
  2. ¡impedid!
  3. ¡no impidas!
  4. ¡no impidáis!
  5. impedido
  6. impidiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

impedir [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el impedir
    beletten; weerhouden; afhouden

Vertaal Matrix voor impedir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afhouden impedir
belemmeren dificultar; estorbar; obstaculizar; obstruir
beletten impedir
voorkomen aire; apariencia; aspecto; cara; expresión; fachada; figura; pretexto; semblante
weerhouden impedir
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afhouden detener; impedir; retener apartar de; deducir; evitar; implicar; mantener a distancia; mantener apartado; prevenir
belemmeren bloquear; impedir; levantar barricadas en; obstaculizar
beletten bloquear; detener; impedir; levantar barricadas en; obstaculizar; retener
ervanaf houden detener; impedir; retener
hinderen desbaratar; dificultar; estorbar; frustrar; impedir; importunar complicar; complicarse
onmogelijk maken desbaratar; dificultar; estorbar; frustrar; hacer imposible; impedir; importunar
storen desbaratar; dificultar; estorbar; frustrar; impedir; importunar molestar
verhinderen bloquear; desbaratar; dificultar; estorbar; frustrar; hacer imposible; impedir; importunar; levantar barricadas en; obstaculizar
verijdelen frustrar; impedir anular; cancelar; desbaratar; frustrar; obstaculizar
voorkomen acontecer; eliminar un inconveniente; evitar; ocurrir; prevenir un problema; suceder
voorkómen bloquear; impedir; levantar barricadas en; obstaculizar
weerhouden detener; impedir; retener
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
voorkomen bloquear; impedir; levantar barricadas en; obstaculizar

Synoniemen voor "impedir":


Wiktionary: impedir

impedir
verb
  1. een factor vormen die een gebeurtenis of handeling (bijna) onmogelijk maakt
  2. iets of iemand storen in zijn/haar bezigheden
  3. verhinderen
  4. voorkomen, ervoor zorgen dat iets niet gebeurt
  5. beletten om iets te doen

Cross Translation:
FromToVia
impedir versperren; blokkeren block — to prevent passing
impedir hinderen; verhinderen; vertragen hinder — to delay or impede movement
impedir hinderen; maken hinder — to make a task difficult
impedir hinderen; impediëren; belleten; in de weg staan; belemmeren impede — to get in the way of; to hinder
impedir verhinderen prevent — to keep from happening
impedir belemmeren behindern — stören, an etwas hindern, von etwas abhalten
impedir verhinderen verhindern — (transitiv) bewirken, dass etwas nicht geschieht oder dass jemand etwas nicht tun kann
impedir voorkomen; verhinderen empêcherentraver quelqu’un dans la réalisation de quelque chose.