Spaans

Uitgebreide vertaling voor imitar (Spaans) in het Nederlands

imitar:

imitar werkwoord

  1. imitar (falsificar; copiar; contrahacer; falsear)
    falsificeren; namaken; vervalsen; kopiëren; nabootsen
    • falsificeren werkwoord (falsificeer, falsificeert, falsificeerde, falsificeerden, gefalsificeerd)
    • namaken werkwoord (maak na, maakt na, maakte na, maakten na, nagemaakt)
    • vervalsen werkwoord (vervals, vervalst, vervalste, vervalsten, vervalst)
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
    • nabootsen werkwoord (boots na, bootst na, bootste na, bootsten na, nagebootst)
  2. imitar (copiar)
    nabootsen; kopiëren; namaken
    • nabootsen werkwoord (boots na, bootst na, bootste na, bootsten na, nagebootst)
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
    • namaken werkwoord (maak na, maakt na, maakte na, maakten na, nagemaakt)
  3. imitar (copiar)
    naäpen
    • naäpen werkwoord (aap na, aapt na, aapte na, aapten na, nageaapt)
  4. imitar (personificar; encarnar; interpretar; )
    verpersonificeren; uitbeelden; verbeelden; vertolken
    • verpersonificeren werkwoord
    • uitbeelden werkwoord (beeld uit, beeldt uit, beeldde uit, beeldden uit, uitgebeeld)
    • verbeelden werkwoord (verbeeld, verbeeldt, verbeeldde, verbeeldden, verbeeld)
    • vertolken werkwoord (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)

Conjugations for imitar:

presente
  1. imito
  2. imitas
  3. imita
  4. imitamos
  5. imitáis
  6. imitan
imperfecto
  1. imitaba
  2. imitabas
  3. imitaba
  4. imitábamos
  5. imitabais
  6. imitaban
indefinido
  1. imité
  2. imitaste
  3. imitó
  4. imitamos
  5. imitasteis
  6. imitaron
fut. de ind.
  1. imitaré
  2. imitarás
  3. imitará
  4. imitaremos
  5. imitaréis
  6. imitarán
condic.
  1. imitaría
  2. imitarías
  3. imitaría
  4. imitaríamos
  5. imitaríais
  6. imitarían
pres. de subj.
  1. que imite
  2. que imites
  3. que imite
  4. que imitemos
  5. que imitéis
  6. que imiten
imp. de subj.
  1. que imitara
  2. que imitaras
  3. que imitara
  4. que imitáramos
  5. que imitarais
  6. que imitaran
miscelánea
  1. ¡imita!
  2. ¡imitad!
  3. ¡no imites!
  4. ¡no imitéis!
  5. imitado
  6. imitando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

imitar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el imitar
    naäperij

Vertaal Matrix voor imitar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kopiëren fotocopiar
naäperij imitar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
falsificeren contrahacer; copiar; falsear; falsificar; imitar
kopiëren contrahacer; copiar; falsear; falsificar; imitar copiar; copiar a ciclostil; fotocopiar; multicopiar
nabootsen contrahacer; copiar; falsear; falsificar; imitar seguir
namaken contrahacer; copiar; falsear; falsificar; imitar
naäpen copiar; imitar
uitbeelden caracterizar; encarnar; expresar; imitar; interpretar; personificar; pintar
verbeelden caracterizar; encarnar; expresar; imitar; interpretar; personificar; pintar
verpersonificeren caracterizar; encarnar; expresar; imitar; interpretar; personificar; pintar
vertolken caracterizar; encarnar; expresar; imitar; interpretar; personificar; pintar apagar; caracterizar; decir; desembrollar; desenmarañar; desentrañar; deshilarse; dictar; escoger; expresar; hablar; hacerse eco de; interpretar; parlar; pronunciarse; reflejar; reproducir; traducir
vervalsen contrahacer; copiar; falsear; falsificar; imitar

Synoniemen voor "imitar":


Wiktionary: imitar

imitar
verb
  1. doen wat iemand anders doet
  2. imiteren
  3. nadoen, imiteren

Cross Translation:
FromToVia
imitar imiteren; nabootsen; nadoen; na-apen ape — imitate
imitar naäpen; nadoen; nabootsen copy — imitate
imitar imiteren; nabootsen imitate — to follow as a model
imitar naäpen; imiteren; nadoen mock — to mimic
imitar imiteren imitieren — etwas nach dem Muster, Vorbild von etwas Anderem tun
imitar imiteren; nabootsen; nadoen imiter — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van imitar