Guiso in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

guiso:
- gerecht; schotel
guisar:
- bakken; op vuur pruttelen; smoren; sudderen; pruttelen; stoffen; braden; verstikken; iem. verstikken
Wiktionary:
- guiso → stoofpot
- guiso → hachee
- guisar → bekokstoven
- guisar → koken

Spaans

Uitgebreide vertaling voor guiso (Spaans) in het Nederlands

guiso:

guiso [el ~] zelfstandig naamwoord

el guiso (plato; comida; alimento)
het gerecht; de schotel
- gerecht [het ~] zelfstandig naamwoord
- schotel [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor guiso:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
gerecht	alimento; comida; guiso; plato	instancia judicial; juzgado; tribunal
schotel	alimento; comida; guiso; plato

Verwante woorden van "guiso":

guisos

Synoniemen voor "guiso":

guisado; estofado; comida; olla; puchero; condumio

Wiktionary: guiso

guiso

noun

stoofschotel, stoofgerecht
- stoofpot → estofado; guisado; guiso

Cross Translation:

From	To	Via
• guiso	→ hachee	↔ hash — chopped food, especially meat and potatoes

guiso vorm van guisar:

guisar werkwoord

guisar (freír; cocer en el horno; asar)
bakken
- bakken werkwoord (bak, bakt, bakte, bakten, gebakken)
guisar (borbotear; brotar; zumbar; balar; gruñir; estofar; dar balidos)
op vuur pruttelen; smoren; sudderen; pruttelen; stoffen
- op vuur pruttelen werkwoord
- smoren werkwoord (smoor, smoort, smoorde, smoorden, gesmoord)
- sudderen werkwoord (sudder, suddert, sudderde, sudderden, gesudderd)
- pruttelen werkwoord (pruttel, pruttelt, pruttelde, pruttelden, geprutteld)
- stoffen werkwoord (stof, stoft, stofte, stoften, gestoft)
guisar (asar; dorar)
braden
- braden werkwoord (braad, braadt, braadde, braadden, gebraden)
guisar (sofocar; asfixiar; ahogar; estofar)
verstikken
- verstikken werkwoord (verstik, verstikt, verstikte, verstikten, verstikt)
guisar (sofocar; asfixiar; estofar)
smoren; iem. verstikken
- smoren werkwoord (smoor, smoort, smoorde, smoorden, gesmoord)
- iem. verstikken werkwoord

Conjugations for guisar:

presente

guiso
guisas
guisa
guisamos
guisáis
guisan

imperfecto

guisaba
guisabas
guisaba
guisábamos
guisabais
guisaban

indefinido

guisé
guisaste
guisó
guisamos
guisasteis
guisaron

fut. de ind.

guisaré
guisarás
guisará
guisaremos
guisaréis
guisarán

condic.

guisaría
guisarías
guisaría
guisaríamos
guisaríais
guisarían

pres. de subj.

que guise
que guises
que guise
que guisemos
que guiséis
que guisen

imp. de subj.

que guisara
que guisaras
que guisara
que guisáramos
que guisarais
que guisaran

miscelánea

¡guisa!
¡guisad!
¡no guises!
¡no guiséis!
guisado
guisando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor guisar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bakken		prisiones
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bakken	asar; cocer en el horno; freír; guisar
braden	asar; dorar; guisar
iem. verstikken	asfixiar; estofar; guisar; sofocar
op vuur pruttelen	balar; borbotear; brotar; dar balidos; estofar; gruñir; guisar; zumbar
pruttelen	balar; borbotear; brotar; dar balidos; estofar; gruñir; guisar; zumbar	gruñir; refunfuñar por una cosa
smoren	asfixiar; balar; borbotear; brotar; dar balidos; estofar; gruñir; guisar; sofocar; zumbar	ahogar; apagar; apagarse; extinguir; extinguirse
stoffen	balar; borbotear; brotar; dar balidos; estofar; gruñir; guisar; zumbar	desempolvar; despolvar; despolvorear; quitar el polvo de
sudderen	balar; borbotear; brotar; dar balidos; estofar; gruñir; guisar; zumbar
verstikken	ahogar; asfixiar; estofar; guisar; sofocar

Synoniemen voor "guisar":

cocinar; aderezar; preparar; condimentar
tramar; maquinar; disponer

Wiktionary: guisar

guisar

verb

op listige wijze weten te regelen
- bekokstoven → tramar; urdir; intrigar; guisarse; guisar; maquinar; enredar