Spaans

Uitgebreide vertaling voor grita (Spaans) in het Nederlands

grita vorm van gritar:

gritar werkwoord

  1. gritar (chillar; aullar; berrear; )
    roepen
    • roepen werkwoord (roep, roept, riep, riepen, geroepen)
  2. gritar (chillar; dar gritos; vociferar; )
    schreeuwen; gillen; krijsen
    • schreeuwen werkwoord (schreeuw, schreeuwt, schreeuwde, schreeuwden, geschreeuwd)
    • gillen werkwoord (gil, gilt, gilde, gilden, gegild)
    • krijsen werkwoord (krijs, krijst, krijste, krijsten, gekrijst)
  3. gritar (balar; dar gritos; dar voces; gritar a voces)
    schreeuwen; blaffen; brullen; bulderen
    • schreeuwen werkwoord (schreeuw, schreeuwt, schreeuwde, schreeuwden, geschreeuwd)
    • blaffen werkwoord (blaf, blaft, blafte, blaften, geblaft)
    • brullen werkwoord (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • bulderen werkwoord (bulder, buldert, bulderde, bulderden, gebulderd)
  4. gritar (llorar; bramar; chirriar; )
    huilen; brullen; krijsen; janken
    • huilen werkwoord (huil, huilt, huilde, huilden, gehuild)
    • brullen werkwoord (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • krijsen werkwoord (krijs, krijst, krijste, krijsten, gekrijst)
    • janken werkwoord (jank, jankt, jankte, jankten, gejankt)
  5. gritar (rugir; chillar; balar; )
    brullen; blèren
    • brullen werkwoord (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • blèren werkwoord (blèr, blèrt, blèrde, blèrden, geblèrd)
  6. gritar (ladrar; chillar; hacer estragos; )
    brullen; uitroepen; uitschreeuwen; het uitgillen
    • brullen werkwoord (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • uitroepen werkwoord (roep uit, roept uit, riep uit, riepen uit, uitgeroepen)
    • uitschreeuwen werkwoord (schreeuw uit, schreeuwt uit, schreeuwde uit, schreeuwden uit, uitgeschreeuwd)
    • het uitgillen werkwoord
  7. gritar (aullar; llorar; chillar; )
    janken; brullen; gillen
    • janken werkwoord (jank, jankt, jankte, jankten, gejankt)
    • brullen werkwoord (brul, brult, brulde, brulden, gebruld)
    • gillen werkwoord (gil, gilt, gilde, gilden, gegild)
  8. gritar (llamar a)
    aanroepen; toeroepen
    • aanroepen werkwoord (roep aan, roept aan, riep aan, riepen aan, aangeroepen)
    • toeroepen werkwoord (roep toe, roept toe, riep toe, riepen toe, toegeroepen)
  9. gritar (aullar; chillar; bramar)
    uitjouwen; joelen
    • uitjouwen werkwoord
    • joelen werkwoord (joel, joelt, joelde, joelden, gejoeld)
  10. gritar (chillar)
    uitschreeuwen; uitroepen; uitgillen; uitbrullen; uitkrijsen
    • uitschreeuwen werkwoord (schreeuw uit, schreeuwt uit, schreeuwde uit, schreeuwden uit, uitgeschreeuwd)
    • uitroepen werkwoord (roep uit, roept uit, riep uit, riepen uit, uitgeroepen)
    • uitgillen werkwoord (gil uit, gilt uit, gilde uit, gilden uit, uitgegild)
    • uitbrullen werkwoord (brul uit, brult uit, brulde uit, brulden uit, uitgebruld)
    • uitkrijsen werkwoord (krijs uit, krijst uit, krijste uit, krijsten uit, uitgekrijst)

Conjugations for gritar:

presente
  1. grito
  2. gritas
  3. grita
  4. gritamos
  5. gritáis
  6. gritan
imperfecto
  1. gritaba
  2. gritabas
  3. gritaba
  4. gritábamos
  5. gritabais
  6. gritaban
indefinido
  1. grité
  2. gritaste
  3. gritó
  4. gritamos
  5. gritasteis
  6. gritaron
fut. de ind.
  1. gritaré
  2. gritarás
  3. gritará
  4. gritaremos
  5. gritaréis
  6. gritarán
condic.
  1. gritaría
  2. gritarías
  3. gritaría
  4. gritaríamos
  5. gritaríais
  6. gritarían
pres. de subj.
  1. que grite
  2. que grites
  3. que grite
  4. que gritemos
  5. que gritéis
  6. que griten
imp. de subj.
  1. que gritara
  2. que gritaras
  3. que gritara
  4. que gritáramos
  5. que gritarais
  6. que gritaran
miscelánea
  1. ¡grita!
  2. ¡gritad!
  3. ¡no grites!
  4. ¡no gritéis!
  5. gritado
  6. gritando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor gritar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanroepen gritar a; llamar a
gillen alaridos; aullidos; chillidos; gritos
joelen chillar
roepen alaridos; aullidos; chillidos; gritos
schreeuwen alaridos; aullidos; chillidos; gritos
toeroepen gritar a; llamar a
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanroepen gritar; llamar a invocar; llamar; llamar a gritos; reclutar; recurrir a
blaffen balar; dar gritos; dar voces; gritar; gritar a voces agredir de palabra; ajear; blasfemar; bramar; chillar; desentonar; despotricar; despotricar contra; encolerizarse; enfurecerse; imprecar; ladrar; lanzar blasfemias; refunfuñar; soltar palabrotas; soltar un taco; tronar; vociferar; zarpar
blèren balar; bramar; chillar; dar alaridos; dar gritos; dar voces; gritar; pegar voces; rugir; vocear; vociferar berrear
brullen aullar; balar; berrear; bramar; chillar; chirriar; dar alaridos; dar gritos; dar guiñadas; dar voces; gañir; gemir; gritar; gritar a voces; guiñar; hacer estragos; ladrar; llorar; pegar voces; rugir; ulilar; ulular; vocear; vociferar agredir de palabra; ajear; blasfemar; bramar; chillar; desentonar; despotricar; despotricar contra; encolerizarse; enfurecerse; imprecar; lanzar blasfemias; refunfuñar; soltar palabrotas; soltar un taco; tronar; vociferar; zarpar
bulderen balar; dar gritos; dar voces; gritar; gritar a voces agredir de palabra; ajear; blasfemar; bramar; chillar; desentonar; despotricar; despotricar contra; encolerizarse; enfurecerse; imprecar; lanzar blasfemias; refunfuñar; soltar palabrotas; soltar un taco; tronar; vociferar; zarpar
gillen aullar; berrear; bramar; chillar; dar alaridos; dar gritos; dar voces; gritar; llorar; rugir; ulilar; vocear; vociferar
het uitgillen chillar; dar gritos; dar voces; gritar; gritar a voces; hacer estragos; ladrar; pegar voces; vocear
huilen aullar; berrear; bramar; chillar; chirriar; dar alaridos; dar guiñadas; gañir; gemir; gritar; guiñar; llorar; rugir; ulular; vociferar aullar; gimotear; lagrimear; llorar; lloriquear; plañir; sollozar
janken aullar; berrear; bramar; chillar; chirriar; dar alaridos; dar guiñadas; gañir; gemir; gritar; guiñar; llorar; rugir; ulilar; ulular; vociferar aullar; gimotear; llorar; lloriquear; plañir; sollozar
joelen aullar; bramar; chillar; gritar
krijsen aullar; berrear; bramar; chillar; chirriar; dar alaridos; dar gritos; dar guiñadas; dar voces; gañir; gemir; gritar; guiñar; llorar; rugir; ulular; vocear; vociferar
roepen aullar; berrear; chillar; dar alaridos; dar gritos; dar voces; gritar
schreeuwen aullar; balar; berrear; chillar; dar gritos; dar voces; gritar; gritar a voces; vocear; vociferar agredir de palabra; ajear; blasfemar; bramar; chillar; desentonar; despotricar; despotricar contra; encolerizarse; enfurecerse; imprecar; lanzar blasfemias; refunfuñar; soltar palabrotas; soltar un taco; tronar; vociferar; zarpar
toeroepen gritar; llamar a
uitbrullen chillar; gritar
uitgillen chillar; gritar gritar a voces
uitjouwen aullar; bramar; chillar; gritar blasfemar; injuriar; insultar; lanzar blasfemias; maldecir
uitkrijsen chillar; gritar gritar a voces
uitroepen chillar; dar gritos; dar voces; gritar; gritar a voces; hacer estragos; ladrar; pegar voces; vocear exclamar
uitschreeuwen chillar; dar gritos; dar voces; gritar; gritar a voces; hacer estragos; ladrar; pegar voces; vocear

Synoniemen voor "gritar":


Wiktionary: gritar

gritar
verb
  1. luidkeels schreeuwend een hoog geluid voortbrengen
  2. met verheffing van stem de aandacht van iemand trachten te verkrijgen

Cross Translation:
FromToVia
gritar uitroepen acclaim — to shout
gritar schreeuwen call — to cry or shout
gritar schreeuwen scream — to make the sound of a scream
gritar schreeuwen shout — to utter a sudden and loud outcry
gritar schreeuwen yell — shout (verb)
gritar schreeuwen; roepen; joelen; gieren; balken; blaten; brullen; grommen; hinniken; loeien crierjeter un ou plusieurs cris.
gritar huilen; brullen; balken; blaten; grommen; hinniken; loeien; schreeuwen hurler — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van grita