Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
gracia:
- cadeautje; aardigheid; plezier; pret; lol; jolijt; gein; leut; keet; aantrekkelijkheid; fascinatie; betovering; aanlokkelijkheid; bekoring; bekoorlijkheid; aantrekkingskracht; charme; gratie; goedertierenheid; genade; weldaad; bevalligheid; kwijtschelding; begenadiging; pardon; elegantie; innemendheid
-
Wiktionary:
- gracia → aardigheid, zwier
- gracia → genade, elegantie, gratie, zwier, panache, sierlijkheid, begunstiging, genadigheid, gunst
Spaans
Uitgebreide vertaling voor gracia (Spaans) in het Nederlands
gracia:
-
la gracia (regalo; gusto)
-
la gracia (diversión; gusto; alegría; broma; gozo; locura; alborozo; júbilo; bromas; placer; cachondeo; optimismo)
-
la gracia (amenidad; atracción; fascinación; encanto; garbo; magia; encantamiento; donaire)
de aantrekkelijkheid; de fascinatie; de betovering; de aanlokkelijkheid; de bekoring; de bekoorlijkheid -
la gracia (atractivo; atracción; encanto; hechizo; garbo)
de aantrekkingskracht; de charme; de aanlokkelijkheid; de bekoring; de bekoorlijkheid; de gratie; de aantrekkelijkheid -
la gracia (benevolencia; encanto; elegancia; amenidad)
-
la gracia (benevolencia; favor; gozo; complacencia; entidad benéfica; caridad; beneficencia; obra de caridad; buena acción; institución benéfica)
-
la gracia (encanto; amenidad; elegancia)
-
la gracia (dispensa; clemencia; indulto; perdón; absolución; merced)
-
la gracia (elegancia)
-
la gracia (encanto; simpatía; donaire)
de innemendheid
Vertaal Matrix voor gracia:
Verwante woorden van "gracia":
Synoniemen voor "gracia":
Wiktionary: gracia
gracia
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gracia | → genade | ↔ grace — free and undeserved favour, especially of God |
• gracia | → elegantie; gratie | ↔ grace — elegant movement, poise or balance |
• gracia | → zwier; panache | ↔ panache — flamboyant style or action |
• gracia | → sierlijkheid; begunstiging; genadigheid; gunst | ↔ grâce — Ce qui plaît dans les attitudes, les manières, les discours. Un certain agrément, un certain charme indéfinissable. |