Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- ganar:
-
Wiktionary:
- ganar → vangen, verdienen, winnen
- ganar → aankomen, bekomen, winnen, verkrijgen, overwinnen, buitmaken, behalen, verwerven, aanbrengen, werven, aanwerven, verdienen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor ganar (Spaans) in het Nederlands
ganar:
-
ganar (vencer; triunfar; salir victorioso; salir triunfante)
winnen; de overwinning behalen; zegevieren-
de overwinning behalen werkwoord (behaal de overwinning, behaalt de overwinning, behaalde de overwinning, behaalden de overwinning, de overwinning behaald)
-
ganar (obtener; alcanzar; triunfar)
-
ganar (ganar dinero; merecer; mantener a la familia)
-
ganar (coger; buscar; tomar; obtener; aprobar; adquirir)
-
ganar (armar; hacer; crear; producir; diseñar; componer; compilar; montar; formar; fabricar; desarrollar; concebir; reparar; convertirse en; trazar; remendar)
maken; scheppen; in het leven roepen-
in het leven roepen werkwoord (roep in het leven, roept in het leven, riep in het leven, riepen in het leven, in het leven geroepen)
-
ganar (comprar; obtener; buscar; adquirir; mercar; aprobar)
-
ganar (recoger; obtener; alcanzar)
binnenhalen; binnenbrengen-
binnenbrengen werkwoord (breng binnen, brengt binnen, bracht binnen, brachten binnen, binnen gebracht)
-
ganar (obtener; extraer)
-
ganar (mantener a la familia; merecer; ganar dinero)
de kost verdienen-
de kost verdienen werkwoord
-
-
ganar (capturar; pescar; tomar en posesión; atrapar; engañar; apresar; apoderarse de)
-
ganar (ganar dinero; merecer; mantener a la familia; hacerse acreedor a)
-
ganar (realizar; componer; reparar; confeccionar; remendar; plasmar)
tot stand brengen; voor elkaar krijgen-
tot stand brengen werkwoord (breng tot stand, brengt tot stand, bracht tot stand, brachten tot staden, tot stand gebracht)
-
voor elkaar krijgen werkwoord
-
Conjugations for ganar:
presente
- gano
- ganas
- gana
- ganamos
- ganáis
- ganan
imperfecto
- ganaba
- ganabas
- ganaba
- ganábamos
- ganabais
- ganaban
indefinido
- gané
- ganaste
- ganó
- ganamos
- ganasteis
- ganaron
fut. de ind.
- ganaré
- ganarás
- ganará
- ganaremos
- ganaréis
- ganarán
condic.
- ganaría
- ganarías
- ganaría
- ganaríamos
- ganaríais
- ganarían
pres. de subj.
- que gane
- que ganes
- que gane
- que ganemos
- que ganéis
- que ganen
imp. de subj.
- que ganara
- que ganaras
- que ganara
- que ganáramos
- que ganarais
- que ganaran
miscelánea
- ¡gana!
- ¡ganad!
- ¡no ganes!
- ¡no ganéis!
- ganado
- ganando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor ganar:
Synoniemen voor "ganar":
Wiktionary: ganar
ganar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ganar | → aankomen | ↔ gain — put on weight |
• ganar | → bekomen; winnen; verkrijgen | ↔ gain — acquire |
• ganar | → winnen; overwinnen | ↔ win — transitive: achieve victory in |
• ganar | → winnen | ↔ gewinnen — (transitiv) einen Wettkampf, einen Wettstreit, ein Streitgespräch oder Ähnliches zu seinem Vorteil und Nutzen entscheiden |
• ganar | → winnen | ↔ gewinnen — (intransitiv)in einem Kampf, Wettstreit oder Ähnlichem als Sieger beziehungsweise Siegerin hervorgehen |
• ganar | → winnen | ↔ gewinnen — (intransitiv) durch eigenen Aufwand, Einsatz, eigene Bemühung (und günstige Umstand) etwas erstrebenswert beziehungsweise wünschenswert erlangen |
• ganar | → buitmaken; behalen; verkrijgen; verwerven; aanbrengen; werven; aanwerven; verdienen; winnen | ↔ gagner — Traductions à trier suivant le sens |