Spaans

Uitgebreide vertaling voor frotar (Spaans) in het Nederlands

frotar:

frotar werkwoord

  1. frotar (cepillar; barrer)
    bezemen
    • bezemen werkwoord (bezem, bezemt, bezemde, bezemden, gebezemd)
  2. frotar (fregar; fregotear)
    boenen; schrobben; schoonboenen; afschrobben; afboenen; schoonschrobben
    • boenen werkwoord (boen, boent, boende, boenden, geboend)
    • schrobben werkwoord (schrob, schrobt, schrobde, schrobden, geschrobd)
    • schoonboenen werkwoord
    • afschrobben werkwoord (schrob af, schrobt af, schrobde af, schrobden af, afgeschrobd)
    • afboenen werkwoord
    • schoonschrobben werkwoord (schrob schoon, schrobt schoon, schrobde schoon, schrobden schoon, schoongeschrobd)
  3. frotar (rascar; arañar; raspar; restregar; estregar)
    schrappen; afkrabben; schrapen
    • schrappen werkwoord (schrap, schrapt, schrapte, schrapten, geschrapt)
    • afkrabben werkwoord (krab af, krabt af, krabde af, krabden af, afgekrabd)
    • schrapen werkwoord (schraap, schraapt, schraapte, schraapten, geschraapt)
  4. frotar
  5. frotar (dar brillo; pulir; abrillantar; )
    gladmaken; gladwrijven
    • gladmaken werkwoord (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
    • gladwrijven werkwoord (wrijf glad, wrijft glad, wreef glad, wreven glad, gladgewreven)
  6. frotar (untar; aplicar; lubricar; )
    insmeren
    • insmeren werkwoord (smeer in, smeert in, smeerde in, smeerden in, ingesmeerd)
  7. frotar (pulir; sacar brillo a; fregar; )
    politoeren
    • politoeren werkwoord (politoer, politoert, politoerde, politoerden, gepolitoerd)
  8. frotar (aplicar; fregar; encerar; engrasar; lubricar)
    uitwrijven
    • uitwrijven werkwoord (wrijf uit, wrijft uit, wreef uit, wreven uit, uitgewreven)

Conjugations for frotar:

presente
  1. froto
  2. frotas
  3. frota
  4. frotamos
  5. frotáis
  6. frotan
imperfecto
  1. frotaba
  2. frotabas
  3. frotaba
  4. frotábamos
  5. frotabais
  6. frotaban
indefinido
  1. froté
  2. frotaste
  3. frotó
  4. frotamos
  5. frotasteis
  6. frotaron
fut. de ind.
  1. frotaré
  2. frotarás
  3. frotará
  4. frotaremos
  5. frotaréis
  6. frotarán
condic.
  1. frotaría
  2. frotarías
  3. frotaría
  4. frotaríamos
  5. frotaríais
  6. frotarían
pres. de subj.
  1. que frote
  2. que frotes
  3. que frote
  4. que frotemos
  5. que frotéis
  6. que froten
imp. de subj.
  1. que frotara
  2. que frotaras
  3. que frotara
  4. que frotáramos
  5. que frotarais
  6. que frotaran
miscelánea
  1. ¡frota!
  2. ¡frotad!
  3. ¡no frotes!
  4. ¡no frotéis!
  5. frotado
  6. frotando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

frotar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el frotar (limpiar; fregar)
    boenen
    • boenen [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor frotar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkrabben raeduras; raspaduras
boenen fregar; frotar; limpiar
schrobben fregado; limpieza
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afboenen fregar; fregotear; frotar
afkrabben arañar; estregar; frotar; rascar; raspar; restregar
afschrobben fregar; fregotear; frotar
bezemen barrer; cepillar; frotar
boenen fregar; fregotear; frotar
fijnwrijven frotar
gladmaken abrillantar; adornar; alisar; bruñir; dar brillo; dar lustre; encerar; equipar; escariar; fregar; frotar; limpiar; lustrar; pulir; restregar; sacar brillo a alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar
gladwrijven abrillantar; adornar; alisar; bruñir; dar brillo; dar lustre; encerar; equipar; escariar; fregar; frotar; limpiar; lustrar; pulir; restregar; sacar brillo a
insmeren aplicar; encerar; engrasar; fregar; frotar; lubricar; ungir; untar
politoeren abrillantar; dar brillo; dar lustre; encerar; fregar; frotar; lustrar; pulimentar; pulir; sacar brillo a
schoonboenen fregar; fregotear; frotar
schoonschrobben fregar; fregotear; frotar
schrapen arañar; estregar; frotar; rascar; raspar; restregar economizar; escatimar; regatear
schrappen arañar; estregar; frotar; rascar; raspar; restregar anular; cancelar; eliminar; raspar zanahorias
schrobben fregar; fregotear; frotar
uitwrijven aplicar; encerar; engrasar; fregar; frotar; lubricar

Synoniemen voor "frotar":


Wiktionary: frotar

frotar
verb
  1. schrobben tot het glanst
  2. handeling

Cross Translation:
FromToVia
frotar wrijven rub — to move one object while maintaining contact with another object over some area
frotar aanstrijken; wrijven; uitwrijven frotterpasser une chose sur une autre à plusieurs reprises, en appuyer, en pressant.
frotar boenen; uitschuren récurercurer, nettoyer complètement frotter, en parlant surtout des ustensiles de cuisine.

Verwante vertalingen van frotar