Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. fortalecer:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor fortalecer (Spaans) in het Nederlands

fortalecer:

fortalecer werkwoord

  1. fortalecer (reforzar; intensificar; fortalecerse)
    versterken; sterker worden; sterken
    • versterken werkwoord (versterk, versterkt, versterkte, versterkten, versterkt)
    • sterker worden werkwoord (word sterker, wordt sterker, werd sterker, werden sterker, sterker geworden)
    • sterken werkwoord (sterk, sterkt, sterkte, sterkten, gesterkt)
  2. fortalecer (consolidar)
    consolideren; verstevigen
    • consolideren werkwoord (consolideer, consolideert, consolideerde, consolideerden, geconsolideerd)
    • verstevigen werkwoord (verstevig, verstevigt, verstevigde, verstevigden, verstevigd)
  3. fortalecer (intensificar; potenciar; vigorizar; robustecer)
    sterker maken
    • sterker maken werkwoord (maak sterker, maakt sterker, maakte sterker, maakten sterker, sterker gemaakt)
  4. fortalecer (endurecer; secarse; radicalizar)
    harden; stalen; uitharden
    • harden werkwoord (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)
    • stalen werkwoord (staal, staalt, staalde, staalden, gestaald)
    • uitharden werkwoord (hard uit, hardt uit, hardde uit, hardden uit, uitgehard)
  5. fortalecer (consolidar; solidarizar)
    solidariseren; solidair maken

Conjugations for fortalecer:

presente
  1. fortalezco
  2. fortaleces
  3. fortalece
  4. fortalecemos
  5. fortalecéis
  6. fortalecen
imperfecto
  1. fortalecía
  2. fortalecías
  3. fortalecía
  4. fortalecíamos
  5. fortalecíais
  6. fortalecían
indefinido
  1. fortalecí
  2. fortaleciste
  3. fortaleció
  4. fortalecimos
  5. fortalecisteis
  6. fortalecieron
fut. de ind.
  1. fortaleceré
  2. fortalecerás
  3. fortalecerá
  4. fortaleceremos
  5. fortaleceréis
  6. fortalecerán
condic.
  1. fortalecería
  2. fortalecerías
  3. fortalecería
  4. fortaleceríamos
  5. fortaleceríais
  6. fortalecerían
pres. de subj.
  1. que fortalezca
  2. que fortalezcas
  3. que fortalezca
  4. que fortalezcamos
  5. que fortalezcáis
  6. que fortalezcan
imp. de subj.
  1. que fortaleciera
  2. que fortalecieras
  3. que fortaleciera
  4. que fortaleciéramos
  5. que fortalecierais
  6. que fortalecieran
miscelánea
  1. ¡fortalece!
  2. ¡fortaleced!
  3. ¡no fortalezcas!
  4. ¡no fortalezcáis!
  5. fortalecido
  6. fortaleciendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor fortalecer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
harden endurecer; endurecimiento
stalen endurecer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
consolideren consolidar; fortalecer
harden endurecer; fortalecer; radicalizar; secarse adiestrar; aguantar; ejercitar; soportar
solidair maken consolidar; fortalecer; solidarizar
solidariseren consolidar; fortalecer; solidarizar
stalen endurecer; fortalecer; radicalizar; secarse
sterken fortalecer; fortalecerse; intensificar; reforzar buscar refugio en; consolar
sterker maken fortalecer; intensificar; potenciar; robustecer; vigorizar
sterker worden fortalecer; fortalecerse; intensificar; reforzar
uitharden endurecer; fortalecer; radicalizar; secarse
versterken fortalecer; fortalecerse; intensificar; reforzar intensificar
verstevigen consolidar; fortalecer

Synoniemen voor "fortalecer":


Wiktionary: fortalecer

fortalecer
verb
  1. sterker maken

Cross Translation:
FromToVia
fortalecer versterken strengthen — to make strong or stronger