Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal flojedad

Vertaal flojedad van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. flojedad:
  2. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor flojedad (Spaans) in het Nederlands

flojedad:

flojedad [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la flojedad (debilidad)
    de onmacht; geen kracht hebben
  2. la flojedad (depresión; baja; fracaso; )
    de malaise; de slapheid; de slapte
    • malaise [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • slapheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • slapte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. la flojedad (blandenguería)
    de slapte; weekte
    • slapte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • weekte [znw.] zelfstandig naamwoord

flojedad [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el flojedad (debilidad; fatiga; flojera; )
    de zwakte; de zwakheid; de sulligheid; de laksheid; de krachteloosheid; de slapte; de weekheid; de zachtheid; de slapheid

flojedad [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la flojedad (mal gusto; flojera; flaqueza; insipidez; sosería)
    de flauwheid; zonder veel smaak

Vertaal Matrix voor flojedad:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flauwheid flaqueza; flojedad; flojera; insipidez; mal gusto; sosería
geen kracht hebben debilidad; flojedad
krachteloosheid debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad debilidad; desmayo; falta de medios; impotencia; incapacidad; insolvencia; inválido
laksheid debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad falta de cuidado; indolencia
malaise bache; baja; bajones; bajón; crisis; depresión; flojedad; fracaso
onmacht debilidad; flojedad debilidad; desmayo; falta de medios; impotencia; incapacidad; insolvencia; inválido
slapheid bache; baja; bajones; bajón; crisis; debilidad; depresión; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fracaso; fragilidad; inactividad apatía; inercia; lasitud
slapte bache; baja; bajones; bajón; blandenguería; crisis; debilidad; depresión; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fracaso; fragilidad; inactividad debilidad; indolencia; inercia
sulligheid debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad
weekheid debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad blandura; flaccidez; sensibilidad
weekte blandenguería; flojedad
zachtheid debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad afición; amor; apasionamiento; blandura; cariño; dulzura; flaccidez; sensibilidad; suavidad; ternura
zonder veel smaak flaqueza; flojedad; flojera; insipidez; mal gusto; sosería
zwakheid debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad debilidad; defecto; deficiencia; desperfecto; falta; flaqueza; fragilidad; hueco; merma; punto débil; punto flaco; vacío
zwakte debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad predisposición; propensión; punto débil; punto flaco; sensibilidad; vulnerabilidad

Synoniemen voor "flojedad":


Wiktionary: flojedad

flojedad

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0354 seconde
Page rendered in 1.0 seconds