Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. factura:
  2. facturar:
  3. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor factura (Spaans) in het Nederlands

factura:

factura [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la factura (cuenta; nota)
    de factuur; de rekening; de nota
    – papier waar op staat wat je hebt ontvangen en wat je moet betalen 1
    • factuur [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
      • deze factuur heb ik al betaald1
    • rekening [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
      • we moeten de rekening van de verbouwing nog krijgen1
    • nota [de ~] zelfstandig naamwoord
      • we hebben de nota van de schoolboeken ontvangen1

Vertaal Matrix voor factura:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
factuur cuenta; factura; nota
nota cuenta; factura; nota
rekening cuenta; factura; nota cuenta; cuenta bancaria

Synoniemen voor "factura":


Wiktionary: factura

factura
noun
  1. een document met een beschrijving van goederen die een bedrijf (aan een ander bedrijf) geleverd heeft

Cross Translation:
FromToVia
factura rekening; nota RechnungHandel: schriftliche Kostenforderung für erhaltene Waren oder Dienstleistungen
factura factuur; nota; rekening facture — Pièce comptable

facturar:

facturar werkwoord

  1. facturar (cobrar; cargar)
    in rekening brengen; factureren
    • in rekening brengen werkwoord (breng in rekening, brengt in rekening, bracht in rekening, brachten in rekening, in rekening gebracht)
    • factureren werkwoord (factureer, factureert, factureerde, factureerden, gefactureerd)

Conjugations for facturar:

presente
  1. facturo
  2. facturas
  3. factura
  4. facturamos
  5. facturáis
  6. facturan
imperfecto
  1. facturaba
  2. facturabas
  3. facturaba
  4. facturábamos
  5. facturabais
  6. facturaban
indefinido
  1. facturé
  2. facturaste
  3. facturó
  4. facturamos
  5. facturasteis
  6. facturaron
fut. de ind.
  1. facturaré
  2. facturarás
  3. facturará
  4. facturaremos
  5. facturaréis
  6. facturarán
condic.
  1. facturaría
  2. facturarías
  3. facturaría
  4. facturaríamos
  5. facturaríais
  6. facturarían
pres. de subj.
  1. que facture
  2. que factures
  3. que facture
  4. que facturemos
  5. que facturéis
  6. que facturen
imp. de subj.
  1. que facturara
  2. que facturaras
  3. que facturara
  4. que facturáramos
  5. que facturarais
  6. que facturaran
miscelánea
  1. ¡factura!
  2. ¡facturad!
  3. ¡no factures!
  4. ¡no facturéis!
  5. facturado
  6. facturando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor facturar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in rekening brengen cargar en cuenta
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
factureren cargar; cobrar; facturar
in rekening brengen cargar; cobrar; facturar

Wiktionary: facturar


Cross Translation:
FromToVia
facturar in rekening brengen; factureren invoice — to bill
facturar factureren facturer — émettre une facture

Verwante vertalingen van factura