Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal facilitar

Vertaal facilitar van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. facilitar:
  2. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor facilitar (Spaans) in het Nederlands

facilitar:

facilitar werkwoord

  1. facilitar (procurar; poner a la disposición; dar; proporcionar)
    verstrekken; verschaffen
    • verstrekken werkwoord (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
    • verschaffen werkwoord (verschaf, verschaft, verschafte, verschaften, verschaft)
  2. facilitar (simplificar)
    vereenvoudigen; vergemakkelijken; simplificeren; bemakkelijken; versoberen
    • vereenvoudigen werkwoord (vereenvoudig, vereenvoudigt, vereenvoudigde, vereenvoudigden, vereenvoudigd)
    • vergemakkelijken werkwoord (vergemakkelijk, vergemakkelijkt, vergemakkelijkte, vergemakkelijkten, vergemakkelijkt)
    • simplificeren werkwoord (simplificeer, simplificeert, simplificeerde, simplificeerden, gesimplifeerd)
    • bemakkelijken werkwoord (bemakkelijk, bemakkelijkt, bemakkelijkte, bemakkelijkten, bemakkelijkt)
    • versoberen werkwoord (versober, versobert, versoberde, versoberden, versoberd)
  3. facilitar (poner a la disposición; proporcionar; procurar)
    ter beschikking stellen
    • ter beschikking stellen werkwoord (stel ter beschikking, stelt ter beschikking, stelde ter beschikking, stelden ter beschikking, ter beschikking gesteld)
  4. facilitar (acceder a; echar; prestar; )
    gunst verlenen; gunnen
  5. facilitar
    aanmoedigen
    • aanmoedigen werkwoord (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)

Conjugations for facilitar:

presente
  1. facilito
  2. facilitas
  3. facilita
  4. facilitamos
  5. facilitáis
  6. facilitan
imperfecto
  1. facilitaba
  2. facilitabas
  3. facilitaba
  4. facilitábamos
  5. facilitabais
  6. facilitaban
indefinido
  1. facilité
  2. facilitaste
  3. facilitó
  4. facilitamos
  5. facilitasteis
  6. facilitaron
fut. de ind.
  1. facilitaré
  2. facilitarás
  3. facilitará
  4. facilitaremos
  5. facilitaréis
  6. facilitarán
condic.
  1. facilitaría
  2. facilitarías
  3. facilitaría
  4. facilitaríamos
  5. facilitaríais
  6. facilitarían
pres. de subj.
  1. que facilite
  2. que facilites
  3. que facilite
  4. que facilitemos
  5. que facilitéis
  6. que faciliten
imp. de subj.
  1. que facilitara
  2. que facilitaras
  3. que facilitara
  4. que facilitáramos
  5. que facilitarais
  6. que facilitaran
miscelánea
  1. ¡facilita!
  2. ¡facilitad!
  3. ¡no facilites!
  4. ¡no facilitéis!
  5. facilitado
  6. facilitando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor facilitar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmoedigen a instancias de; animar; animar a; estimular; impulsar; incitar a
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmoedigen facilitar aclamar; alentar; animar; aplaudir; apoyar; avivar; dar viveza a; encender; engendrar; entornar; entusiasmar; envalentonar; estimular; excitar; incentivar; incitar; instigar; motivar; provocar
bemakkelijken facilitar; simplificar
gunnen acceder a; accedido; adjudicar; admitir; ahorrar; asentir a; complacer; conceder; conferir; consentir; cumplir con; dar; dar importancia a; darse; donar; echar; entregar; facilitar; no envidiar; obsequiar con; otorgar; perdonar; prestar; prestar ayuda; proporcionar; regalar; servir; suministrar; verter acceder; acceder a; admitir; aprender; atender a; atribuir; autorizar; ceder; conceder; cumplir con; dar; deber de ser; dividir en lotes; encuestar; entrevistar; extender; invitar a salir a una; pagar; permitir; preguntar la lección; prestar atención a; reconocer; repartir; repasar la lección; saber; ser de
gunst verlenen acceder a; accedido; adjudicar; admitir; ahorrar; asentir a; complacer; conceder; conferir; consentir; cumplir con; dar; dar importancia a; darse; donar; echar; entregar; facilitar; no envidiar; obsequiar con; otorgar; perdonar; prestar; prestar ayuda; proporcionar; regalar; servir; suministrar; verter
simplificeren facilitar; simplificar
ter beschikking stellen facilitar; poner a la disposición; procurar; proporcionar
vereenvoudigen facilitar; simplificar
vergemakkelijken facilitar; simplificar
verschaffen dar; facilitar; poner a la disposición; procurar; proporcionar
versoberen facilitar; simplificar
verstrekken dar; facilitar; poner a la disposición; procurar; proporcionar administrar; administrar medicamentos; conceder; dar; entregar; suministrar

Synoniemen voor "facilitar":


Wiktionary: facilitar

facilitar
verb
  1. verschaffen
  2. iets eenvoudiger of makkelijker maken
  3. benodigdheden beschikbaar maken
Cross Translation:
FromToVia
• facilitar → lichter maken; vergemakkelijken ↔ erleichtern — etwas leichter machen, für weniger Gewicht sorgen
• facilitar → verlichten; vergemakkelijken ↔ faciliter — rendre facile.

Verwante vertalingen van facilitar







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0303 seconde
Page rendered in 1.0 seconds