Spaans

Uitgebreide vertaling voor fabricar (Spaans) in het Nederlands

fabricar:

fabricar werkwoord

  1. fabricar (producir; hacer; elaborar)
    produceren; maken; vervaardigen; voortbrengen; fabriceren
    • produceren werkwoord (produceer, produceert, produceerde, produceerden, geproduceerd)
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • vervaardigen werkwoord
    • voortbrengen werkwoord (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
    • fabriceren werkwoord (fabriceer, fabriceert, fabriceerde, fabriceerden, gefabriceerd)
  2. fabricar (armar; hacer; crear; )
    maken; scheppen; in het leven roepen
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • scheppen werkwoord (schep, schept, schepte, schepten, geschept)
    • in het leven roepen werkwoord (roep in het leven, roept in het leven, riep in het leven, riepen in het leven, in het leven geroepen)
  3. fabricar (alterar; cambiar; modificar; )
    veranderen; wijzigen; verwisselen; afwisselen; herzien
    • veranderen werkwoord (verander, verandert, veranderde, veranderden, veranderd)
    • wijzigen werkwoord (wijzig, wijzigt, wijzigde, wijzigden, gewijzigd)
    • verwisselen werkwoord (verwissel, verwisselt, verwisselde, verwisselden, verwisseld)
    • afwisselen werkwoord (wissel af, wisselt af, wisselde af, wisselden af, afgewisseld)
    • herzien werkwoord (herzie, herziet, herzag, herzagen, herzien)

Conjugations for fabricar:

presente
  1. fabrico
  2. fabricas
  3. fabrica
  4. fabricamos
  5. fabricáis
  6. fabrican
imperfecto
  1. fabricaba
  2. fabricabas
  3. fabricaba
  4. fabricábamos
  5. fabricabais
  6. fabricaban
indefinido
  1. fabriqué
  2. fabricaste
  3. fabricó
  4. fabricamos
  5. fabricasteis
  6. fabricaron
fut. de ind.
  1. fabricaré
  2. fabricarás
  3. fabricará
  4. fabricaremos
  5. fabricaréis
  6. fabricarán
condic.
  1. fabricaría
  2. fabricarías
  3. fabricaría
  4. fabricaríamos
  5. fabricaríais
  6. fabricarían
pres. de subj.
  1. que fabrique
  2. que fabriques
  3. que fabrique
  4. que fabriquemos
  5. que fabriquéis
  6. que fabriquen
imp. de subj.
  1. que fabricara
  2. que fabricaras
  3. que fabricara
  4. que fabricáramos
  5. que fabricarais
  6. que fabricaran
miscelánea
  1. ¡fabrica!
  2. ¡fabricad!
  3. ¡no fabriques!
  4. ¡no fabriquéis!
  5. fabricado
  6. fabricando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor fabricar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fabriceren elaboración; fabricación
maken confección; elaboración; fabricación; producción
produceren elaboración; fabricación
scheppen elaboración; fabricación; palas
veranderen adaptación; alteración; cambio; enmienda; modificación; reforma; transformación
vervaardigen elaboración; fabricación
wijzigen adaptación; alteración; cambio; enmienda; modificación; reforma; transformación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwisselen alterar; alternar; cambiar; cambiar por; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; elaborar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; modificar; reformar; remendar; reparar; revelar; transformar; variar diferir; variar
fabriceren elaborar; fabricar; hacer; producir
herzien alterar; alternar; cambiar; cambiar por; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; elaborar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; modificar; reformar; remendar; reparar; revelar; transformar; variar alterar; cambiar; convertir; corregir; enmendar; mejorar; modificar; perfeccionar; rectificar; reformar; rehabilitar; renovar; reparar; rever; revisar
in het leven roepen armar; compilar; componer; concebir; convertirse en; crear; desarrollar; diseñar; fabricar; formar; ganar; hacer; montar; producir; remendar; reparar; trazar
maken armar; compilar; componer; concebir; convertirse en; crear; desarrollar; diseñar; elaborar; fabricar; formar; ganar; hacer; montar; producir; remendar; reparar; trazar amasar; arreglar; constituir; corregir; crear; dar forma; dar masajes; fijar; formar; macerar; masajear; modelar; modificar; reajustar; remendar; reparar; restaurar
produceren elaborar; fabricar; hacer; producir
scheppen armar; compilar; componer; concebir; convertirse en; crear; desarrollar; diseñar; fabricar; formar; ganar; hacer; montar; producir; remendar; reparar; trazar comer con cuchara; concebir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar
veranderen alterar; alternar; cambiar; cambiar por; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; elaborar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; modificar; reformar; remendar; reparar; revelar; transformar; variar alterar; cambiar; convertir; diferir; enmendar; modificar; reformar; variar
vervaardigen elaborar; fabricar; hacer; producir amasar; constituir; dar forma; dar masajes; formar; macerar; masajear; modelar
verwisselen alterar; alternar; cambiar; cambiar por; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; elaborar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; modificar; reformar; remendar; reparar; revelar; transformar; variar cambiar; cambiar de sitio; cambiar por; canjear; canjear por; confundir; conmutar; convertir; intercambiar; mezclar; reconstruir; reemplazar; renovar; reponer; sustituir
voortbrengen elaborar; fabricar; hacer; producir criar; cultivar; dar a luz; engendrar; fomentar; generar; originar; parir; plantar
wijzigen alterar; alternar; cambiar; cambiar por; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; elaborar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; modificar; reformar; remendar; reparar; revelar; transformar; variar alterar; cambiar; convertir; enmendar; modificar; reformar

Synoniemen voor "fabricar":


Wiktionary: fabricar

fabricar
verb
  1. een bepaalde substantie produceren
  2. een product door middel van werktuigen bewerken of vervaardigen
  3. maken, samenstellen

Cross Translation:
FromToVia
fabricar vervaardigen manufacture — to make things
fabricar vervaardigen; fabriceren produzieren — (transitiv) etwas herstellen
fabricar maken; aanmaken; bedrijven; doen; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren; fabriceren; vervaardigen fabriquerexécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.

Verwante vertalingen van fabricar