Spaans

Uitgebreide vertaling voor extinguiré (Spaans) in het Nederlands

extinguir:

extinguir werkwoord

  1. extinguir (apagar; extinguirse; ahogar; apagarse)
    doven; smoren; uitblussen; uitdoven
    • doven werkwoord (doof, dooft, doofde, doofden, gedoofd)
    • smoren werkwoord (smoor, smoort, smoorde, smoorden, gesmoord)
    • uitblussen werkwoord
    • uitdoven werkwoord (doof uit, dooft uit, doofde uit, doofden uit, uitgedoofd)
  2. extinguir (apagar)
    doven; blussen; uitblussen; uitdoven
    • doven werkwoord (doof, dooft, doofde, doofden, gedoofd)
    • blussen werkwoord (blus, blust, bluste, blusten, geblust)
    • uitblussen werkwoord
    • uitdoven werkwoord (doof uit, dooft uit, doofde uit, doofden uit, uitgedoofd)
  3. extinguir (liquidar; eliminar; destruir; aniquilar)
    liquideren; uitroeien
    • liquideren werkwoord (liquideer, liquideert, liquideerde, liquideerden, geliquideerd)
    • uitroeien werkwoord (roei uit, roeit uit, roeide uit, roeiden uit, uitgeroeid)
  4. extinguir (hacer desaparecer; borrar; erradicar; derribar; extirpar)
    uitroeien; wegvagen
    • uitroeien werkwoord (roei uit, roeit uit, roeide uit, roeiden uit, uitgeroeid)
    • wegvagen werkwoord (vaag weg, vaagt weg, vaagde weg, vaagden weg, weggevaagd)
  5. extinguir (acallar; tranquilizar; calmar; )
    kalmeren; sussen; bedaren; tot kalmte manen
    • kalmeren werkwoord (kalmeer, kalmeert, kalmeerde, kalmeerden, gekalmeerd)
    • sussen werkwoord (sus, sust, suste, susten, gesust)
    • bedaren werkwoord (bedaar, bedaart, bedaarde, bedaarden, bedaard)
    • tot kalmte manen werkwoord

Conjugations for extinguir:

presente
  1. extingo
  2. extingues
  3. extingue
  4. extinguimos
  5. extinguís
  6. extinguen
imperfecto
  1. extinguía
  2. extinguías
  3. extinguía
  4. extinguíamos
  5. extinguíais
  6. extinguían
indefinido
  1. extinguí
  2. extinguiste
  3. extinguió
  4. extinguimos
  5. extinguisteis
  6. extinguieron
fut. de ind.
  1. extinguiré
  2. extinguirás
  3. extinguirá
  4. extinguiremos
  5. extinguiréis
  6. extinguirán
condic.
  1. extinguiría
  2. extinguirías
  3. extinguiría
  4. extinguiríamos
  5. extinguiríais
  6. extinguirían
pres. de subj.
  1. que extinga
  2. que extingas
  3. que extinga
  4. que extingamos
  5. que extingáis
  6. que extingan
imp. de subj.
  1. que extinguiera
  2. que extinguieras
  3. que extinguiera
  4. que extinguiéramos
  5. que extinguierais
  6. que extinguieran
miscelánea
  1. ¡extingue!
  2. ¡extinguid!
  3. ¡no extingas!
  4. ¡no extingáis!
  5. extinguido
  6. extinguiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor extinguir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blussen extinción
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedaren acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar controlar; dominar; refrenar; reprimir
blussen apagar; extinguir
doven ahogar; apagar; apagarse; extinguir; extinguirse
kalmeren acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar calmar
liquideren aniquilar; destruir; eliminar; extinguir; liquidar dar muerte a; efectuar; eliminar; interrumpir; liquidar; liquidar a una persona; matar; poner fin a una; poner término a una; realizar; terminar
smoren ahogar; apagar; apagarse; extinguir; extinguirse asfixiar; balar; borbotear; brotar; dar balidos; estofar; gruñir; guisar; sofocar; zumbar
sussen acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar
tot kalmte manen acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar
uitblussen ahogar; apagar; apagarse; extinguir; extinguirse
uitdoven ahogar; apagar; apagarse; extinguir; extinguirse
uitroeien aniquilar; borrar; derribar; destruir; eliminar; erradicar; extinguir; extirpar; hacer desaparecer; liquidar exterminar; extirpar
wegvagen borrar; derribar; erradicar; extinguir; extirpar; hacer desaparecer

Synoniemen voor "extinguir":


Wiktionary: extinguir

extinguir
verb
  1. het doven van een brand
  2. een vlam uit doen gaan
  3. doven

Cross Translation:
FromToVia
extinguir doven; uitdoen; uitdoven douse — put out; extinguish
extinguir doven; uitdoven; blussen extinguish — to put out, as in fire; to end burning; to quench
extinguir blussen; uitdoen; doven put out — extinguish
extinguir blussen löschen — eine Flüssigkeit zu etwas hinzugeben
extinguir blussen; doven; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitmaken éteindrecesser l’ignition d’une chose.

extinguirse:

extinguirse werkwoord

  1. extinguirse
    sterven; ophouden; uitsterven; afsterven
    • sterven werkwoord (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
    • ophouden werkwoord (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • uitsterven werkwoord (sterf uit, sterft uit, stierf uit, stierven uit, uitgestorven)
    • afsterven werkwoord (sterf af, sterft af, stierf af, stierven af, afgestorven)
  2. extinguirse (quebrar; caer; morir; )
    breken; sneuvelen; kapot gaan; stuk gaan
    • breken werkwoord (breek, breekt, brak, braken, gebroken)
    • sneuvelen werkwoord (sneuvel, sneuvelt, sneuvelde, sneuvelden, gesneuveld)
    • kapot gaan werkwoord
    • stuk gaan werkwoord
  3. extinguirse (extinguir; apagar; ahogar; apagarse)
    doven; smoren; uitblussen; uitdoven
    • doven werkwoord (doof, dooft, doofde, doofden, gedoofd)
    • smoren werkwoord (smoor, smoort, smoorde, smoorden, gesmoord)
    • uitblussen werkwoord
    • uitdoven werkwoord (doof uit, dooft uit, doofde uit, doofden uit, uitgedoofd)
  4. extinguirse (efectuar; terminar; finalizar; )
    beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan
    • beëindigen werkwoord (beëindig, beëindigt, beëindigde, beëindigden, beëindigd)
    • afsluiten werkwoord (sluit af, sloot af, sloten af, afgesloten)
    • eindigen werkwoord (eindig, eindigt, eindigde, eindigden, geëindigd)
    • ophouden werkwoord (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • stoppen werkwoord (stop, stopt, stopte, stopten, gestopt)
    • een einde maken aan werkwoord (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
  5. extinguirse (morir; perecer; fallecer; pasar)
    overlijden; sterven; doodgaan; kapotgaan; omkomen
    • overlijden werkwoord (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
    • sterven werkwoord (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
    • doodgaan werkwoord (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • kapotgaan werkwoord (ga kapot, gaat kapot, ging kapot, gingen kapot, kapot gegaan)
    • omkomen werkwoord (kom om, komt om, kwam om, kwamen om, omgekomen)
  6. extinguirse (acallar; tranquilizar; extinguir; )
    kalmeren; sussen; bedaren; tot kalmte manen
    • kalmeren werkwoord (kalmeer, kalmeert, kalmeerde, kalmeerden, gekalmeerd)
    • sussen werkwoord (sus, sust, suste, susten, gesust)
    • bedaren werkwoord (bedaar, bedaart, bedaarde, bedaarden, bedaard)
    • tot kalmte manen werkwoord

Conjugations for extinguirse:

presente
  1. me extingo
  2. te extingues
  3. se extingue
  4. nos extinguimos
  5. os extinguís
  6. se extinguen
imperfecto
  1. me extinguía
  2. te extinguías
  3. se extinguía
  4. nos extinguíamos
  5. os extinguíais
  6. se extinguían
indefinido
  1. me extinguí
  2. te extinguiste
  3. se extinguió
  4. nos extinguimos
  5. os extinguisteis
  6. se extinguieron
fut. de ind.
  1. me extinguiré
  2. te extinguirás
  3. se extinguirá
  4. nos extinguiremos
  5. os extinguiréis
  6. se extinguirán
condic.
  1. me extinguiría
  2. te extinguirías
  3. se extinguiría
  4. nos extinguiríamos
  5. os extinguiríais
  6. se extinguirían
pres. de subj.
  1. que me extinga
  2. que te extingas
  3. que se extinga
  4. que nos extingamos
  5. que os extingáis
  6. que se extingan
imp. de subj.
  1. que me extinguiera
  2. que te extinguieras
  3. que se extinguiera
  4. que nos extinguiéramos
  5. que os extinguierais
  6. que se extinguieran
miscelánea
  1. ¡extinguete!
  2. ¡extinguios!
  3. ¡no te extingas!
  4. ¡no os extingáis!
  5. extinguido
  6. extinguiéndose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

extinguirse [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el extinguirse
    uitsterven

Vertaal Matrix voor extinguirse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afsluiten apagado; cerrar la tienda
afsterven desaparecer
beëindigen abolición; cancelación; cierre; liquidación
breken quebrantamiento; ruptura
eindigen conclusión; finalización
ophouden conclusión; finalización
overlijden deceso; fallecimiento; muerte; óbito
stoppen obturar; parada; tapar
uitsterven extinguirse
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afsluiten acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer apagar; atacar; bloquear; celebrar; cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrarse; concertar; concluir; cortar; cuadrar; desconectar; echar el cerrojo a; echar llave; finalizar; guardar; importar; pasar; poner bajo llave; salir; suceder; terminar
afsterven extinguirse
bedaren acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar controlar; dominar; refrenar; reprimir
beëindigen acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer acabar; completar; dar fin a; disociar; finalizar; interrumpir; quebrar; romper; separar; terminar
breken caer; doblar; extinguirse; fracturar; morir; quebrar; refractar; romper demoler; derribar; desguazar; estallar; fracturar; hacer pedazos; hacer trizas; quebrar; romper; romper en pedazos
doodgaan extinguirse; fallecer; morir; pasar; perecer abandonar; adormecerse; adormilarse; caer; desaparecer; dormirse; dormitarse; fallecer; morir; morirse; perecer
doven ahogar; apagar; apagarse; extinguir; extinguirse apagar; extinguir
een einde maken aan acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer acabar; completar; dar fin a; finalizar; terminar
eindigen acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer acabar; cruzar la meta; llegar; llegar al final; terminar; terminarse
kalmeren acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar calmar
kapot gaan caer; doblar; extinguirse; fracturar; morir; quebrar; refractar; romper
kapotgaan extinguirse; fallecer; morir; pasar; perecer fracturar; quebrantar; quebrar; refractar; romper
omkomen extinguirse; fallecer; morir; pasar; perecer caer; desaparecer; fallecer; morir; morirse; perecer
ophouden acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer abandonar; aminorar; anudarse; cesar; cortarse; dejar; dejar de; demorar; demorarse; desemprender; desenganchar; desentenderse; desistir de; desprenderse; desvincular; detener; empatar; excretar; ganar tiempo; hacer respetar; levantar; no ponerse; parar; pararse; poner freno a; prescendir de; quedar eliminado; renunciar a; retardar; retirarse; salir; salir de; soltar; sostener; suspender; terminar
overlijden extinguirse; fallecer; morir; pasar; perecer abandonar; adormecerse; adormilarse; caer; desaparecer; dormirse; dormitarse; fallecer; morir; morirse; perecer
smoren ahogar; apagar; apagarse; extinguir; extinguirse asfixiar; balar; borbotear; brotar; dar balidos; estofar; gruñir; guisar; sofocar; zumbar
sneuvelen caer; doblar; extinguirse; fracturar; morir; quebrar; refractar; romper caer; desaparecer; fallecer; morir; morir en combate; morirse; perecer
sterven extinguirse; fallecer; morir; pasar; perecer abandonar; adormecerse; adormilarse; caer; desaparecer; dormirse; dormitarse; fallecer; morir; morirse; perecer
stoppen acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer abandonar; apagar; cerrar; cerrar herméticamente; dejar; dejar de; desconectar; desemprender; desenganchar; desentenderse; desprenderse; desvincular; detener; detenerse; empatar; enmasillar; estar inmóvil; estreñir; excretar; frenar; llenar con masilla; no seguir; ocultar; parar; pararse; prescendir de; quedar eliminado; quedarse en su lugar; quedarse quieto; renunciar a; retirarse; salir; salir de; soltar; suspender; tapar; tapar huecos; taponar; terminar; zurcir
stuk gaan caer; doblar; extinguirse; fracturar; morir; quebrar; refractar; romper
sussen acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar
tot kalmte manen acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar
uitblussen ahogar; apagar; apagarse; extinguir; extinguirse apagar; extinguir
uitdoven ahogar; apagar; apagarse; extinguir; extinguirse apagar; extinguir
uitsterven extinguirse morir

Synoniemen voor "extinguirse":