Spaans

Uitgebreide vertaling voor exija (Spaans) in het Nederlands

exigir:

exigir werkwoord

  1. exigir (reclamar; reivindicar)
    eisen; aanspraak maken op; vorderen; opeisen; rekwireren; opvorderen
    • eisen werkwoord (eis, eist, eiste, eisten, geëist)
    • aanspraak maken op werkwoord
    • vorderen werkwoord (vorder, vordert, vorderde, vorderden, gevorderd)
    • opeisen werkwoord (eis op, eist op, eiste op, eisten op, opgeeist)
    • rekwireren werkwoord (rekwireer, rekwireert, rekwireerde, rekwireerden, gerekwireerd)
    • opvorderen werkwoord (vorder op, vordert op, vorderde op, vorderden op, opgevorderd)
  2. exigir
    vereisen; verlangen; eisen; vergen
    • vereisen werkwoord (vereis, vereist, vereiste, vereisten, vereist)
    • verlangen werkwoord (verlang, verlangt, verlangde, verlangden, verlangd)
    • eisen werkwoord (eis, eist, eiste, eisten, geëist)
    • vergen werkwoord (verg, vergt, vergde, vergden, gevergd)
  3. exigir (tener derecho a; reclamar; incautar; requisar)
  4. exigir (reclamar; reivindicar; demandar)
    terugeisen; terugvorderen
    • terugeisen werkwoord (eis terug, eist terug, eiste terug, eisten terug, teruggeeist)
    • terugvorderen werkwoord (vorder terug, vordert terug, vorderde terug, vorderden terug, teruggevorderd)

Conjugations for exigir:

presente
  1. exijo
  2. exiges
  3. exige
  4. exigimos
  5. exigís
  6. exigen
imperfecto
  1. exigía
  2. exigías
  3. exigía
  4. exigíamos
  5. exigíais
  6. exigían
indefinido
  1. exigí
  2. exigiste
  3. exigió
  4. exigimos
  5. exigisteis
  6. exigieron
fut. de ind.
  1. exigiré
  2. exigirás
  3. exigirá
  4. exigiremos
  5. exigiréis
  6. exigirán
condic.
  1. exigiría
  2. exigirías
  3. exigiría
  4. exigiríamos
  5. exigiríais
  6. exigirían
pres. de subj.
  1. que exija
  2. que exijas
  3. que exija
  4. que exijamos
  5. que exijáis
  6. que exijan
imp. de subj.
  1. que exigiera
  2. que exigieras
  3. que exigiera
  4. que exigiéramos
  5. que exigierais
  6. que exigieran
miscelánea
  1. ¡exige!
  2. ¡exigid!
  3. ¡no exijas!
  4. ¡no exijáis!
  5. exigido
  6. exigiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

exigir [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el exigir (reclamar)
    de vordering; opvorderen

Vertaal Matrix voor exigir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanspraak maken op reclamar; requerir
opvorderen exigir; reclamar
verlangen afán; aguijón; anhelo; ansia; ansiedad; ardor; avance; deseo; espera; requerimiento; requisito; suspiro; tirantez
vorderen avanzar; progresar
vordering exigir; reclamar adelanto; avance; cobro; cobro de duedas; crecimiento; demanda; demanda judicial; exigencia; incremento; progreso; recaudación; recaudación de deudas; reclamación; subida
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanspraak maken op exigir; reclamar; reivindicar
aanspraak op maken exigir; incautar; reclamar; requisar; tener derecho a
eisen exigir; reclamar; reivindicar recaudar; reclamar; reivindicar
opeisen exigir; reclamar; reivindicar
opvorderen exigir; reclamar; reivindicar
rekwireren exigir; reclamar; reivindicar
terugeisen demandar; exigir; reclamar; reivindicar
terugvorderen demandar; exigir; reclamar; reivindicar
vereisen exigir
vergen exigir
verlangen exigir ambicionar; confiar en; consumirse; desear; esperar; ir consumiéndose; querer; suspirar por
vorderen exigir; reclamar; reivindicar adelantar; avanzar; encaramarse; encumbrarse; enriquecer; mejorar su posición; progresar; recaudar; reclamar; reivindicar; salir adelante; subir

Synoniemen voor "exigir":


Wiktionary: exigir

exigir
verb
  1. zeer dringend vragen, vaak met een sanctie op het niet beantwoorden ervan
  2. nodig hebben
  3. als noodzakelijke voorwaarde hebben

Cross Translation:
FromToVia
exigir opeisen; eisen demand — to request forcefully
exigir eisen exigerdemander quelque chose en vertu d’un droit légitime ou prétendre tel.