Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal evidencia

Vertaal evidencia van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. evidencia:
  2. evidenciar:
  3. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor evidencia (Spaans) in het Nederlands

evidencia:

evidencia [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la evidencia (inteligibilidad; claridad)
    de helderheid; de duidelijkheid; de begrijpelijkheid; de klaarheid
  2. la evidencia (transparencia)
    de transparantie; de doorzichtigheid
  3. la evidencia
    blijkbaarheid; klaarblijkelijkheid
  4. la evidencia
    het bewijs
    • bewijs [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor evidencia:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begrijpelijkheid claridad; evidencia; inteligibilidad
bewijs evidencia boleta de caja; certificado; comprobante; documento de prueba; muestra; prueba; recibo; signo; vale de caja
blijkbaarheid evidencia
doorzichtigheid evidencia; transparencia transparencia
duidelijkheid claridad; evidencia; inteligibilidad
helderheid claridad; evidencia; inteligibilidad abertura máxima del diafragma; brillo; claridad; claro; iluminación; intensidad luminosa; lumbre; luminancia; luminosidad; luz; lámpara; transparencia
klaarblijkelijkheid evidencia
klaarheid claridad; evidencia; inteligibilidad abertura máxima del diafragma; claridad; claro; iluminación; intensidad luminosa; lumbre; luz; lámpara; transparencia
transparantie evidencia; transparencia transparencia

Synoniemen voor "evidencia":


Wiktionary: evidencia

evidencia
noun
  1. het evident en vanzelfsprekend zijn
Cross Translation:
FromToVia
• evidencia → bewijs ↔ evidence — facts presented in support of an assertion

evidencia vorm van evidenciar:

evidenciar werkwoord

  1. evidenciar (comprobar; demostrar)
    aantonen; bewijzen; staven
    • aantonen werkwoord (toon aan, toont aan, toonde aan, toonden aan, aangetoond)
    • bewijzen werkwoord (bewijs, bewijst, bewees, bewezen, bewezen)
    • staven werkwoord (staaf, staaft, staafte, staaften, gestaafd)
  2. evidenciar (realizar; cumplir; sustanciar; mostrar; probar)
    waarmaken
    • waarmaken werkwoord (maak waar, maakt waar, maakte waar, maakten waar, waargemaakt)

Conjugations for evidenciar:

presente
  1. evidencio
  2. evidencias
  3. evidencia
  4. evidenciamos
  5. evidenciáis
  6. evidencian
imperfecto
  1. evidenciaba
  2. evidenciabas
  3. evidenciaba
  4. evidenciábamos
  5. evidenciabais
  6. evidenciaban
indefinido
  1. evidencié
  2. evidenciaste
  3. evidenció
  4. evidenciamos
  5. evidenciasteis
  6. evidenciaron
fut. de ind.
  1. evidenciaré
  2. evidenciarás
  3. evidenciará
  4. evidenciaremos
  5. evidenciaréis
  6. evidenciarán
condic.
  1. evidenciaría
  2. evidenciarías
  3. evidenciaría
  4. evidenciaríamos
  5. evidenciaríais
  6. evidenciarían
pres. de subj.
  1. que evidencie
  2. que evidencies
  3. que evidencie
  4. que evidenciemos
  5. que evidenciéis
  6. que evidencien
imp. de subj.
  1. que evidenciara
  2. que evidenciaras
  3. que evidenciara
  4. que evidenciáramos
  5. que evidenciarais
  6. que evidenciaran
miscelánea
  1. ¡evidencia!
  2. ¡evidenciad!
  3. ¡no evidencies!
  4. ¡no evidenciéis!
  5. evidenciado
  6. evidenciando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor evidenciar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
staven barras
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantonen comprobar; demostrar; evidenciar
bewijzen comprobar; demostrar; evidenciar
staven comprobar; demostrar; evidenciar acceder; adherirse; admitir; asentir a; conceder; confirmar; consentir; reconocer; suscribir
waarmaken cumplir; evidenciar; mostrar; probar; realizar; sustanciar

Synoniemen voor "evidenciar":


Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0450 seconde
Page rendered in 1.0 seconds