Spaans

Uitgebreide vertaling voor estrujar (Spaans) in het Nederlands

estrujar:

estrujar werkwoord

  1. estrujar (idear; imaginar; inventar; )
    bedenken; verzinnen; uitdenken; verdichten; fantaseren; voorwenden
    • bedenken werkwoord (bedenk, bedenkt, bedacht, bedachten, bedacht)
    • verzinnen werkwoord (verzin, verzint, verzon, verzonnen, verzonnen)
    • uitdenken werkwoord (denk uit, denkt uit, dacht uit, dachten uit, uitgedacht)
    • verdichten werkwoord (verdicht, verdichtte, verdichtten, verdicht)
    • fantaseren werkwoord (fantaseer, fantaseert, fantaseerde, fantaseerden, gefantaseerd)
    • voorwenden werkwoord (wend voor, wendt voor, wendde voor, wendden voor, voorgewend)
  2. estrujar (exprimir; explotar)
    persen; leegknijpen; uitpersen
    • persen werkwoord (pers, perst, perste, persten, geperst)
    • leegknijpen werkwoord
    • uitpersen werkwoord (pers uit, perst uit, perste uit, persten uit, uitgeperst)
  3. estrujar (triturar; estropear; destruir; )
    verbrijzelen; verpletteren; platdrukken; vermorzelen; fijnmaken; vergruizen
    • verbrijzelen werkwoord (verbrijzel, verbrijzelt, verbrijzelde, verbrijzelden, verbrijzeld)
    • verpletteren werkwoord (verpletter, verplettert, verpletterde, verpletterden, verpletterd)
    • platdrukken werkwoord (druk plat, drukt plat, drukte plat, drukten plat, plat gedrukt)
    • vermorzelen werkwoord (vermorzel, vermorzelt, vermorzelde, vermorzelden, vermorzeld)
    • fijnmaken werkwoord
    • vergruizen werkwoord (vergruis, vergruist, vergruisde, vergruisden, vergruisd)
  4. estrujar (arrugar; fruncir; arrugarse)
    kreuken
    • kreuken werkwoord (kreuk, kreukt, kreukte, kreukten, gekreukt)
  5. estrujar (abrazarse a; enganchar; agarrar; )
    omklemmen; klemmen; knellen
    • omklemmen werkwoord (omklem, omklemt, omklemde, omklemden, omklemd)
    • klemmen werkwoord (klem, klemt, klemde, klemden, geklemd)
    • knellen werkwoord (knel, knelt, knelde, knelden, gekneld)
  6. estrujar (comprimir; apretar; concentrarse; prensar)
    comprimeren; samenpersen; samendrukken
    • comprimeren werkwoord (comprimeer, comprimeert, comprimeerde, comprimeerden, gecomprimeerd)
    • samenpersen werkwoord (pers samen, perst samen, perste samen, persten samen, samengeperst)
    • samendrukken werkwoord (druk samen, drukt samen, drukte samen, drukten samen, samengedrukt)
  7. estrujar (arrugar; rizar; fruncir; arrugarse)
    verfrommelen; kreukelen; verkreukelen
    • verfrommelen werkwoord (verfrommel, verfrommelt, verfrommelde, verfrommelden, verfrommeld)
    • kreukelen werkwoord (kreukel, kreukelt, kreukelde, kreukelden, gekreukeld)
    • verkreukelen werkwoord (verkreukel, verkreukelt, verkreukelde, verkreukelden, verkreukeld)
  8. estrujar (arrugar)

Conjugations for estrujar:

presente
  1. estrujo
  2. estrujas
  3. estruja
  4. estrujamos
  5. estrujáis
  6. estrujan
imperfecto
  1. estrujaba
  2. estrujabas
  3. estrujaba
  4. estrujábamos
  5. estrujabais
  6. estrujaban
indefinido
  1. estrujé
  2. estrujaste
  3. estrujó
  4. estrujamos
  5. estrujasteis
  6. estrujaron
fut. de ind.
  1. estrujaré
  2. estrujarás
  3. estrujará
  4. estrujaremos
  5. estrujaréis
  6. estrujarán
condic.
  1. estrujaría
  2. estrujarías
  3. estrujaría
  4. estrujaríamos
  5. estrujaríais
  6. estrujarían
pres. de subj.
  1. que estruje
  2. que estrujes
  3. que estruje
  4. que estrujemos
  5. que estrujéis
  6. que estrujen
imp. de subj.
  1. que estrujara
  2. que estrujaras
  3. que estrujara
  4. que estrujáramos
  5. que estrujarais
  6. que estrujaran
miscelánea
  1. ¡estruja!
  2. ¡estrujad!
  3. ¡no estrujes!
  4. ¡no estrujéis!
  5. estrujado
  6. estrujando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor estrujar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fantaseren fantasear; inventar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedenken apretar; compendiar; comprimir; concentrarse; condensarse; divagar; estrujar; fantasear; idear; imaginar; inventar; pensar; planear acordarse; agradar; considerar; contemplar; fantasear; idear; inventar un plan; meditar; pensar; recordar; reflexionar; reflexionar sobre; tramar; urdir
comprimeren apretar; comprimir; concentrarse; estrujar; prensar archivar; compactar; comprimir
fantaseren apretar; compendiar; comprimir; concentrarse; condensarse; divagar; estrujar; fantasear; idear; imaginar; inventar; pensar; planear
fijnmaken anonadar; aplastar; aplastarse; destrozar; destruir; estropear; estrujar; exprimir; hacer pedazos; hacer polvo; machacar; pulverizar; romper; triturar
klemmen abrazarse a; agarrar; agarrotarse; atrancar; clavar con alfileres; darse por aludido; encajar; enganchar; escurrir; estrechar; estrujar; pillar; retorcer; sujetar en
knellen abrazarse a; agarrar; agarrotarse; atrancar; clavar con alfileres; darse por aludido; encajar; enganchar; escurrir; estrechar; estrujar; pillar; retorcer; sujetar en apretar; quedar ceñido; sujetar
kreukelen arrugar; arrugarse; estrujar; fruncir; rizar
kreuken arrugar; arrugarse; estrujar; fruncir
leegknijpen estrujar; explotar; exprimir exprimir
omklemmen abrazarse a; agarrar; agarrotarse; atrancar; clavar con alfileres; darse por aludido; encajar; enganchar; escurrir; estrechar; estrujar; pillar; retorcer; sujetar en
persen estrujar; explotar; exprimir apretar; oprimir; pesar sobre; prensar; presionar
platdrukken anonadar; aplastar; aplastarse; destrozar; destruir; estropear; estrujar; exprimir; hacer pedazos; hacer polvo; machacar; pulverizar; romper; triturar aplanar
samendrukken apretar; comprimir; concentrarse; estrujar; prensar
samenpersen apretar; comprimir; concentrarse; estrujar; prensar
uitdenken apretar; compendiar; comprimir; concentrarse; condensarse; divagar; estrujar; fantasear; idear; imaginar; inventar; pensar; planear elaborar con ideas
uitpersen estrujar; explotar; exprimir pillar; saquear; vaciar
verbrijzelen anonadar; aplastar; aplastarse; destrozar; destruir; estropear; estrujar; exprimir; hacer pedazos; hacer polvo; machacar; pulverizar; romper; triturar disociar; hacer pedazos; interrumpir; quebrar; romper; separar
verdichten apretar; compendiar; comprimir; concentrarse; condensarse; divagar; estrujar; fantasear; idear; imaginar; inventar; pensar; planear
verfromfraaien arrugar; estrujar
verfrommelen arrugar; arrugarse; estrujar; fruncir; rizar
vergruizen anonadar; aplastar; aplastarse; destrozar; destruir; estropear; estrujar; exprimir; hacer pedazos; hacer polvo; machacar; pulverizar; romper; triturar
verkreukelen arrugar; arrugarse; estrujar; fruncir; rizar
vermorzelen anonadar; aplastar; aplastarse; destrozar; destruir; estropear; estrujar; exprimir; hacer pedazos; hacer polvo; machacar; pulverizar; romper; triturar
verpletteren anonadar; aplastar; aplastarse; destrozar; destruir; estropear; estrujar; exprimir; hacer pedazos; hacer polvo; machacar; pulverizar; romper; triturar
verzinnen apretar; compendiar; comprimir; concentrarse; condensarse; divagar; estrujar; fantasear; idear; imaginar; inventar; pensar; planear inventar un plan; tramar; urdir
voorwenden apretar; compendiar; comprimir; concentrarse; condensarse; divagar; estrujar; fantasear; idear; imaginar; inventar; pensar; planear fingir; pretender

Synoniemen voor "estrujar":


Wiktionary: estrujar

estrujar
verb
  1. de vorming van kreukels op een voorheen glad oppervlak
  2. (overgankelijk) iets pletten, in elkaar drukken en/of samenknijpen tot een bolletje

Cross Translation:
FromToVia
estrujar frommelen; kreukelen; verkreukelen; verfomfaaien; verfrommelen froisserfrotter fortement, meurtrir par une pression violente.