Spaans

Uitgebreide vertaling voor estimo (Spaans) in het Nederlands

estimar:

estimar werkwoord

  1. estimar (calcular; tasar; comprobar; valorar)
    bepalen; inschatten; schatten; afwegen
    • bepalen werkwoord (bepaal, bepaalt, bepaalde, bepaalden, bepaalt)
    • inschatten werkwoord (schat in, schatte in, schatten in, ingeschat)
    • schatten werkwoord (schat, schatte, schatten, geschat)
    • afwegen werkwoord (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
  2. estimar (presupuestar en)
    schatten; berekenen; ramen
    • schatten werkwoord (schat, schatte, schatten, geschat)
    • berekenen werkwoord (bereken, berekent, berekende, berekenden, berekend)
    • ramen werkwoord (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
  3. estimar (presupuestar)
    schatten; ramen; begroten
    • schatten werkwoord (schat, schatte, schatten, geschat)
    • ramen werkwoord (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
    • begroten werkwoord (begroot, begrootte, begrootten, begroot)
  4. estimar (calcular; contar; computar)
    berekenen; begroten
    • berekenen werkwoord (bereken, berekent, berekende, berekenden, berekend)
    • begroten werkwoord (begroot, begrootte, begrootten, begroot)
  5. estimar (apreciar; agradecer)
    appreciëren; waarderen; op prijs stellen
    • appreciëren werkwoord (apprecieer, apprecieert, apprecieerde, apprecieerden, geapprecieerd)
    • waarderen werkwoord (waardeer, waardeert, waardeerde, waardeerden, gewaardeerd)
    • op prijs stellen werkwoord
  6. estimar (evaluar; valorar; tasar)
    schatten; beramen; ramen; taxeren
    • schatten werkwoord (schat, schatte, schatten, geschat)
    • beramen werkwoord (beraam, beraamt, beraamde, beraamden, beraamd)
    • ramen werkwoord (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
    • taxeren werkwoord (taxeer, taxeert, taxeerde, taxeerden, getaxeerd)
  7. estimar (apreciar; valorar; calificar; decir al tanteo)
    prijzen; van een prijs voorzien
  8. estimar (conjeturar; adivinar; especular; )
    raden; gissen; gissing maken
    • raden werkwoord (raad, raadt, ried, rieden, geraden)
    • gissen werkwoord (gis, gist, giste, gisten, gegist)
    • gissing maken werkwoord
  9. estimar (conjeturar; sugerir; proponer; )
    adviseren; suggereren; raden; ingeven; iets aanraden
    • adviseren werkwoord (adviseer, adviseert, adviseerde, adviseerden, geadviseerd)
    • suggereren werkwoord (suggereer, suggereert, suggereerde, suggereerden, gesuggereerd)
    • raden werkwoord (raad, raadt, ried, rieden, geraden)
    • ingeven werkwoord (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • iets aanraden werkwoord
  10. estimar (appreciar; considerar; adivinar; conjeturar; hacer conjeturas)
    overwegen; afwegen; overdenken
    • overwegen werkwoord (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)
    • afwegen werkwoord (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
    • overdenken werkwoord (overdenk, overdenkt, overdacht, overdachten, overdacht)

Conjugations for estimar:

presente
  1. estimo
  2. estimas
  3. estima
  4. estimamos
  5. estimáis
  6. estiman
imperfecto
  1. estimaba
  2. estimabas
  3. estimaba
  4. estimábamos
  5. estimabais
  6. estimaban
indefinido
  1. estimé
  2. estimaste
  3. estimó
  4. estimamos
  5. estimasteis
  6. estimaron
fut. de ind.
  1. estimaré
  2. estimarás
  3. estimará
  4. estimaremos
  5. estimaréis
  6. estimarán
condic.
  1. estimaría
  2. estimarías
  3. estimaría
  4. estimaríamos
  5. estimaríais
  6. estimarían
pres. de subj.
  1. que estime
  2. que estimes
  3. que estime
  4. que estimemos
  5. que estiméis
  6. que estimen
imp. de subj.
  1. que estimara
  2. que estimaras
  3. que estimara
  4. que estimáramos
  5. que estimarais
  6. que estimaran
miscelánea
  1. ¡estima!
  2. ¡estimad!
  3. ¡no estimes!
  4. ¡no estiméis!
  5. estimado
  6. estimando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor estimar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwegen consideración
appreciëren apreciar
bepalen declaración; determinación; imposición
overwegen consideración
prijzen alabar; enaltecer; glorificar
schatten angelitos; bomboncitos; cariños; corazones
waarderen apreciación; valoración; valorar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adviseren adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir aconsejar; recomendar
afwegen adivinar; appreciar; calcular; comprobar; conjeturar; considerar; estimar; hacer conjeturas; tasar; valorar conmemorar; considerar; contemplar; estudiar; examinar; medir; pensar; pesar; reflectar; reflejar; reflexionar; reflexionar sobre; sopesar
appreciëren agradecer; apreciar; estimar
begroten calcular; computar; contar; estimar; presupuestar
bepalen calcular; comprobar; estimar; tasar; valorar comprobar; constatar; definir; describir; detallar; determinar; especificar; establecer; estipular; fijar; identificar
beramen estimar; evaluar; tasar; valorar inventar un plan; tramar; urdir
berekenen calcular; computar; contar; estimar; presupuestar en calcular
gissen adivinar; barruntar; conjeturar; especular; estimar; hacer conjeturas; presumir; presuponer; suponer
gissing maken adivinar; barruntar; conjeturar; especular; estimar; hacer conjeturas; presumir; presuponer; suponer
iets aanraden adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir
ingeven adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir administrar; administrar medicamentos; dar; decir al oído; dictar; insinuar; inspirar; presentar; provocar; suministrar
inschatten calcular; comprobar; estimar; tasar; valorar
op prijs stellen agradecer; apreciar; estimar
overdenken adivinar; appreciar; conjeturar; considerar; estimar; hacer conjeturas agradar; conmemorar; considerar; contemplar; estudiar; examinar; fantasear; idear; meditar; pensar; reflectar; reflejar; reflexionar; reflexionar sobre
overwegen adivinar; appreciar; conjeturar; considerar; estimar; hacer conjeturas conferenciar; conmemorar; considerar; contemplar; deliberar; estudiar; examinar; meditar; pensar; reflectar; reflejar; reflexionar; reflexionar sobre
prijzen apreciar; calificar; decir al tanteo; estimar; valorar elogiar; ponderar
raden adivinar; appreciar; barruntar; conjeturar; especular; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; presumir; presuponer; proponer; provocar; representar; sugerir; suponer
ramen estimar; evaluar; presupuestar; presupuestar en; tasar; valorar
schatten calcular; comprobar; estimar; evaluar; presupuestar; presupuestar en; tasar; valorar
suggereren adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir lanzar; sugerir
taxeren estimar; evaluar; tasar; valorar evaluar; valorar
van een prijs voorzien apreciar; calificar; decir al tanteo; estimar; valorar
waarderen agradecer; apreciar; estimar

Synoniemen voor "estimar":


Wiktionary: estimar

estimar
verb
  1. waarderen
  2. in hoog aanzien houden
  3. inschatten, vaak middels berekening
  4. (overgankelijk) schatten, de waarde bepalen.

Cross Translation:
FromToVia
estimar beoordelen; evalueren assess — to determine the value of
estimar schatten estimate — to calculate roughly
estimar veronderstellen reckon — to conclude, as by an enumeration and balancing of chances; hence, to think; to suppose
estimar houden van; hechten aan; mogen; waarderen; beminnen; liefhebben aimerressentir un fort sentiment d’attirance pour quelqu’un ou quelque chose.
estimar hechten aan; houden van; mogen; waarderen; begroten; schatten; taxeren; achten; achting hebben voor; achting toedragen; hoogachten apprécier — Estimer, évaluer (quelque chose), en fixer la valeur, le prix. (Sens général).
estimar hechten aan; houden van; mogen; waarderen; begroten; schatten; taxeren; achten; achting hebben voor; achting toedragen; hoogachten estimerpriser quelque chose, en apprécier, en déterminer la valeur.
estimar begroten; schatten; taxeren; waarderen taxer — (vieilli) régler, fixer le prix des denrées, des marchandises, de quelque autre chose que ce soit.
estimar begroten; schatten; taxeren; waarderen évaluerestimer une chose quant à son prix, à sa valeur, à sa quantité, à sa durée.