Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. esposo:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor esposos (Spaans) in het Nederlands

esposo:

esposo [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el esposo (marido)
    de echtgenoot; de partner; de eega; de levensgezel; de levenspartner; de man
    • echtgenoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • partner [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • eega [de ~] zelfstandig naamwoord
    • levensgezel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • levenspartner [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • man [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. el esposo (compañero; compañero en la vida; compañera en la vida; )
    de levenspartner; de partner; de levensgezel

Vertaal Matrix voor esposo:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
echtgenoot esposo; marido marido
eega esposo; marido marido
levensgezel compañera; compañera en la vida; compañero; compañero en la vida; consorte; conviviente; esposa; esposo; marido
levenspartner compañera; compañera en la vida; compañero; compañero en la vida; consorte; conviviente; esposa; esposo; marido
man esposo; marido amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; marido; ser humano; señor; tipo; tío
partner compañera; compañera en la vida; compañero; compañero en la vida; consorte; conviviente; esposa; esposo; marido aliado; amante; amiga; amigo; amiguito; camarada; colega; compadre; compañera; compañero; compañero de combate; relación comercial; relación de negocios
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
partner partner

Verwante woorden van "esposo":

  • esposos

Synoniemen voor "esposo":


Wiktionary: esposo

esposo
noun
  1. een mannelijke huwelijkspartner
  2. echtgenoot, echtgenote

Cross Translation:
FromToVia
esposo echtgenoot; man husband — male partner in marriage
esposo echtgenoot; eega; gade spouse — husband or wife
esposo echtgenoot echtgenoot — een mannelijke huwelijkspartner
esposo echtgenoot; man; gemaal mariépoux, celui qui unir à une autre personne par le lien conjugal.
esposo echtgenoot; man; gemaal épouxconjoint ; mari.