Spaans

Uitgebreide vertaling voor esparcir (Spaans) in het Nederlands

esparcir:

esparcir werkwoord

  1. esparcir (pregonar; sembrar a voleo)
    verspreiden; rondstrooien; verdeler; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verstrooien
    • verspreiden werkwoord (verspreid, verspreidt, verspreidde, verspreidden, verspreid)
    • rondstrooien werkwoord (strooi rond, strooit rond, strooide rond, strooiden rond, rondgestrooid)
    • verdeler werkwoord
    • uitzaaien werkwoord (zaai uit, zaait uit, zaaide uit, zaaiden uit, uitgezaaid)
    • uitzenden werkwoord (zend uit, zendt uit, zond uit, zonden uit, uitgezonden)
    • verbreiden werkwoord (verbreid, verbreidt, verbreidde, verbreidden, verbreid)
    • verbreider werkwoord
    • verstrooien werkwoord
  2. esparcir (espolvorear)
    bestrooien; bezaaien
    • bestrooien werkwoord (bestrooi, bestrooit, bestrooide, bestrooiden, bestrooid)
    • bezaaien werkwoord (bezaai, bezaait, bezaaide, bezaaiden, bezaaid)
  3. esparcir (distribuir; dividir; repartir; )
    distribueren; verdelen; uitreiken; ronddelen
    • distribueren werkwoord (distribueer, distribueert, distribueerde, distribueerden, gedistribueerd)
    • verdelen werkwoord (verdeel, verdeelt, verdeelde, verdeelden, verdeeld)
    • uitreiken werkwoord (reik uit, reikt uit, reikte uit, reikten uit, uitgereikt)
    • ronddelen werkwoord (deel rond, deelt rond, deelde rond, deelden rond, rondgedeeld)
  4. esparcir
    uiteenspreiden
    • uiteenspreiden werkwoord (spreid uiteen, spreidt uiteen, spreidde uiteen, spreidden uiteen, uiteengespreid)

Conjugations for esparcir:

presente
  1. esparzo
  2. esparces
  3. esparce
  4. esparcimos
  5. esparcís
  6. esparcen
imperfecto
  1. esparcía
  2. esparcías
  3. esparcía
  4. esparcíamos
  5. esparcíais
  6. esparcían
indefinido
  1. esparcí
  2. esparciste
  3. esparció
  4. esparcimos
  5. esparcisteis
  6. esparcieron
fut. de ind.
  1. esparciré
  2. esparcirás
  3. esparcirá
  4. esparciremos
  5. esparciréis
  6. esparcirán
condic.
  1. esparciría
  2. esparcirías
  3. esparciría
  4. esparciríamos
  5. esparciríais
  6. esparcirían
pres. de subj.
  1. que esparza
  2. que esparzas
  3. que esparza
  4. que esparzamos
  5. que esparzáis
  6. que esparzan
imp. de subj.
  1. que esparciera
  2. que esparcieras
  3. que esparciera
  4. que esparciéramos
  5. que esparcierais
  6. que esparcieran
miscelánea
  1. ¡esparce!
  2. ¡esparcid!
  3. ¡no esparzas!
  4. ¡no esparzáis!
  5. esparcido
  6. esparciendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor esparcir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verbreider difusor; distruibidor
verdeler difusor; distruibidor
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestrooien esparcir; espolvorear
bezaaien esparcir; espolvorear salpicar; sembrar
distribueren dar; desplegar; distribuir; dividir; esparcir; extender; repartir distribuir; racionar
ronddelen dar; desplegar; distribuir; dividir; esparcir; extender; repartir dispersar; distribuir; repartir
rondstrooien esparcir; pregonar; sembrar a voleo
uiteenspreiden esparcir
uitreiken dar; desplegar; distribuir; dividir; esparcir; extender; repartir dispersar; distribuir; repartir
uitzaaien esparcir; pregonar; sembrar a voleo desparramar; difundir; diseminar; predicar
uitzenden esparcir; pregonar; sembrar a voleo difundir; emitir; emplear; irradiar; radiar
verbreiden esparcir; pregonar; sembrar a voleo agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; darse a conocer por todas partes; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse
verbreider esparcir; pregonar; sembrar a voleo
verdelen dar; desplegar; distribuir; dividir; esparcir; extender; repartir dispersar; distribuir; parcelar; repartir
verdeler esparcir; pregonar; sembrar a voleo
verspreiden esparcir; pregonar; sembrar a voleo darse a conocer por todas partes; desbandarse; dispersar; enjambrar
verstrooien esparcir; pregonar; sembrar a voleo

Synoniemen voor "esparcir":


Wiktionary: esparcir

esparcir
verb
  1. in omloop brengen, over een groter oppervlak uitbreiden

Cross Translation:
FromToVia
esparcir verstrooien; verspreiden scatter — to distribute loosely
esparcir smeren; bestrijken; besmeren; uitsmeren spread — to smear, distribute in a thin layer
esparcir verspreiden; verbreiden spread — (transitive) to disseminate, make known or present
esparcir strooien; bestrooien strew — to distribute objects or pieces of something

Verwante vertalingen van esparcir