Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal escucha

Vertaal escucha van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. escucha:
  2. escuchar:
  3. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor escucha (Spaans) in het Nederlands

escucha:

escucha [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la escucha
    de luisterpost

Vertaal Matrix voor escucha:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
luisterpost escucha

Synoniemen voor "escucha":


escuchar:

escuchar werkwoord

  1. escuchar (atender)
    luisteren; aanhoren; toehoren
    • luisteren werkwoord (luister, luistert, luisterde, luisterden, geluisterd)
    • aanhoren werkwoord (hoor aan, hoort aan, hoorde aan, hoorden aan, aangehoord)
    • toehoren werkwoord (hoor toe, hoort toe, hoorde toe, hoorden toe, toegehoord)
  2. escuchar (percibir el sonido)
    horen; geluid waarnemen
  3. escuchar
    luisteren; beluisteren
    • luisteren werkwoord (luister, luistert, luisterde, luisterden, geluisterd)
    • beluisteren werkwoord (beluister, beluistert, beluisterde, beluisterden, beluisterd)
  4. escuchar (obedecer; seguir; tener cuidado; )
    gehoorzamen; luisteren
    • gehoorzamen werkwoord (gehoorzaam, gehoorzaamt, gehoorzaamde, gehoorzaamden, gehoorzaamd)
    • luisteren werkwoord (luister, luistert, luisterde, luisterden, geluisterd)
  5. escuchar (atender; atender a; fijarse; )
    opletten; aandachtig luisteren; toeluisteren
  6. escuchar (interrogar; oír; enterarse; )
    ondervragen; uitvragen; verhoren; overhoren; uithoren
    • ondervragen werkwoord (ondervraag, ondervraagt, ondervroeg, ondervroegen, ondervraagd)
    • uitvragen werkwoord (vraag uit, vraagt uit, vraagde uit, vraagden uit, uitgevraagd)
    • verhoren werkwoord (verhoor, verhoort, verhoorde, verhoorden, verhoord)
    • overhoren werkwoord (overhoor, overhoort, overhoorde, overhoorden, overhoord)
    • uithoren werkwoord (hoor uit, hoort uit, hoorde uit, hoorden uit, uitgehoord)

Conjugations for escuchar:

presente
  1. escucho
  2. escuchas
  3. escucha
  4. escuchamos
  5. escucháis
  6. escuchan
imperfecto
  1. escuchaba
  2. escuchabas
  3. escuchaba
  4. escuchábamos
  5. escuchabais
  6. escuchaban
indefinido
  1. escuché
  2. escuchaste
  3. escuchó
  4. escuchamos
  5. escuchasteis
  6. escucharon
fut. de ind.
  1. escucharé
  2. escucharás
  3. escuchará
  4. escucharemos
  5. escucharéis
  6. escucharán
condic.
  1. escucharía
  2. escucharías
  3. escucharía
  4. escucharíamos
  5. escucharíais
  6. escucharían
pres. de subj.
  1. que escuche
  2. que escuches
  3. que escuche
  4. que escuchemos
  5. que escuchéis
  6. que escuchen
imp. de subj.
  1. que escuchara
  2. que escucharas
  3. que escuchara
  4. que escucháramos
  5. que escucharais
  6. que escucharan
miscelánea
  1. ¡escucha!
  2. ¡escuchad!
  3. ¡no escuches!
  4. ¡no escuchéis!
  5. escuchado
  6. escuchando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

escuchar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el escuchar
    het horen
    • horen [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. el escuchar
    luisteren

Vertaal Matrix voor escuchar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhoren escuchanar
horen escuchar
luisteren escuchar velocidad de turbulencia
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandachtig luisteren atender; atender a; escuchar; fijarse; hacer caso; poner atención; prestar atención; prestar atención a; tener cuidado
aanhoren atender; escuchar
beluisteren escuchar
gehoorzamen atender; atender a; cumplir; escuchar; hacer caso; obedecer; seguir; suceder; tener cuidado cumplir; obedecer; seguir; suceder
geluid waarnemen escuchar; percibir el sonido
horen escuchar; percibir el sonido aprender; contemplar; distinguir; enterarse; estar presente; notar; observar; percibir; ser corriente; ser habitual; ver
luisteren atender; atender a; cumplir; escuchar; hacer caso; obedecer; seguir; suceder; tener cuidado
ondervragen acceder; acceder a; aprender; atender; atender a; comprender; cumplir con; dar; deber de ser; encuestar; entender; enterarse; escuchar; examinar; interrogar; oír; reconocer; saber; ser de; tomar declaración a
opletten atender; atender a; escuchar; fijarse; hacer caso; poner atención; prestar atención; prestar atención a; tener cuidado contemplar; controlar; cuidarse de; mirar; observar; percatarse de; percibir; poner atención; prestar atención; tener cuidado; vigilar
overhoren acceder; acceder a; aprender; atender; atender a; comprender; cumplir con; dar; deber de ser; encuestar; entender; enterarse; escuchar; examinar; interrogar; oír; reconocer; saber; ser de; tomar declaración a chequear; comprobar; examinar; hacer una prueba escrita; investigar; someter a prueba
toehoren atender; escuchar
toeluisteren atender; atender a; escuchar; fijarse; hacer caso; poner atención; prestar atención; prestar atención a; tener cuidado
uithoren acceder; acceder a; aprender; atender; atender a; comprender; cumplir con; dar; deber de ser; encuestar; entender; enterarse; escuchar; examinar; interrogar; oír; reconocer; saber; ser de; tomar declaración a achicar
uitvragen acceder; acceder a; aprender; atender; atender a; comprender; cumplir con; dar; deber de ser; encuestar; entender; enterarse; escuchar; examinar; interrogar; oír; reconocer; saber; ser de; tomar declaración a interrogar; seguir preguntando
verhoren acceder; acceder a; aprender; atender; atender a; comprender; cumplir con; dar; deber de ser; encuestar; entender; enterarse; escuchar; examinar; interrogar; oír; reconocer; saber; ser de; tomar declaración a

Synoniemen voor "escuchar":


Wiktionary: escuchar

escuchar
verb
  1. horen naar iemand
  2. aandachtig naar iets luisteren
  3. gericht waarnemen met het oor
  4. een bevel opvolgen
Cross Translation:
FromToVia
• escuchar → luisteren; naar ↔ listen — to pay attention to a sound
• escuchar → luisteren; naar; op; wachten; opletten ↔ listen — to expect or wait for a sound
• escuchar → gehoorzamen; naar; luisteren ↔ listen — to accept advice or obey instruction
• escuchar → afluisteren ↔ horchen — heimlich bei etwas zuhören
• escuchar → aanhoren; luisteren; beluisteren; toehoren; toeluisteren ↔ écouter — Faire attention, prêter l’oreille pour entendre.

Verwante vertalingen van escucha







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0368 seconde
Page rendered in 1.0 seconds