Ensamblar in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

ensamblar:
- monteren; assembleren; in elkaar zetten; samenvoegen; combineren; bijeen voegen
Wiktionary:
- ensamblar → in elkaar zetten, verzamelen, afhalen, meebrengen, meenemen, vergaderen, medenemen, medebrengen, bijeenvoegen, ineenzetten, samenstellen

Spaans

Uitgebreide vertaling voor ensamblar (Spaans) in het Nederlands

ensamblar:

ensamblar werkwoord

ensamblar (montar)
monteren; assembleren; in elkaar zetten
- monteren werkwoord (monteer, monteert, monteerde, monteerden, gemonteerd)
- assembleren werkwoord (assembleer, assembleert, assembleerde, assembleerden, geassembleerd)
- in elkaar zetten werkwoord (zet in elkaar, zette in elkaar, zetten in elkaar, in elkaar gezet)
ensamblar (conglomerar; montar; unir; empalmar)
samenvoegen; combineren; bijeen voegen
- samenvoegen werkwoord (voeg samen, voegt samen, voegde samen, voegden samen, samengevoegd)
- combineren werkwoord (combineer, combineert, combineerde, combineerden, gecombineerd)
- bijeen voegen werkwoord

Conjugations for ensamblar:

presente

ensamblo
ensamblas
ensambla
ensamblamos
ensambláis
ensamblan

imperfecto

ensamblaba
ensamblabas
ensamblaba
ensamblábamos
ensamblabais
ensamblaban

indefinido

ensamblé
ensamblaste
ensambló
ensamblamos
ensamblasteis
ensamblaron

fut. de ind.

ensamblaré
ensamblarás
ensamblará
ensamblaremos
ensamblaréis
ensamblarán

condic.

ensamblaría
ensamblarías
ensamblaría
ensamblaríamos
ensamblaríais
ensamblarían

pres. de subj.

que ensamble
que ensambles
que ensamble
que ensamblemos
que ensambléis
que ensamblen

imp. de subj.

que ensamblara
que ensamblaras
que ensamblara
que ensambláramos
que ensamblarais
que ensamblaran

miscelánea

¡ensambla!
¡ensamblad!
¡no ensambles!
¡no ensambléis!
ensamblado
ensamblando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor ensamblar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
assembleren		clasificación; compilación; composición; construcción; ensamblaje; fijación; instalación
bijeen voegen		adjuntar con; juntar; reunir
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
assembleren	ensamblar; montar
bijeen voegen	conglomerar; empalmar; ensamblar; montar; unir
combineren	conglomerar; empalmar; ensamblar; montar; unir	agrupar; combinar
in elkaar zetten	ensamblar; montar
monteren	ensamblar; montar
samenvoegen	conglomerar; empalmar; ensamblar; montar; unir	combinar; encadenar; fusionar
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
samenvoegen		combinación

Synoniemen voor "ensamblar":

acoplar; encajar; casar; engranar; articular; unir; ajustar; imbricar; situar
armar; montar; componer
machihembrar

Wiktionary: ensamblar

Cross Translation:

From	To	Via
• ensamblar	→ in elkaar zetten	↔ assemble — to put together
• ensamblar	→ verzamelen	↔ rally — To come into orderly arrangement
• ensamblar	→ afhalen; meebrengen; meenemen; vergaderen; medenemen; medebrengen; bijeenvoegen; ineenzetten; samenstellen	↔ assembler — mettre ensemble.

Computer vertaling door derden: