Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. engordar:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor engordar (Spaans) in het Nederlands

engordar:

engordar werkwoord

  1. engordar (conectar; poner en marcha; afilar; acentuar; entornar)
    inschakelen; aanzetten; aandoen; starten; aanmaken
    • inschakelen werkwoord (schakel in, schakelt in, schakelde in, schakelden in, ingeschakeld)
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • aanmaken werkwoord (maak aan, maakt aan, maakte aan, maakten aan, aangemaakt)
  2. engordar (abombarse; descender)
    uitzakken; uitbuiken
    • uitzakken werkwoord (zak uit, zakt uit, zakte uit, zakten uit, uitgezakt)
    • uitbuiken werkwoord
  3. engordar (motivar; alentar; levantar; )
    motiveren
    • motiveren werkwoord (motiveer, motiveert, motiveerde, motiveerden, gemotiveerd)
  4. engordar (cebar; fertilizar; estercolar)
    mesten; vetmesten
    • mesten werkwoord (mest, mestte, mestten, gemest)
    • vetmesten werkwoord (mest vet, mestte vet, mestten vet, vetgemest)

Conjugations for engordar:

presente
  1. engordo
  2. engordas
  3. engorda
  4. engordamos
  5. engordáis
  6. engordan
imperfecto
  1. engordaba
  2. engordabas
  3. engordaba
  4. engordábamos
  5. engordabais
  6. engordaban
indefinido
  1. engordé
  2. engordaste
  3. engordó
  4. engordamos
  5. engordasteis
  6. engordaron
fut. de ind.
  1. engordaré
  2. engordarás
  3. engordará
  4. engordaremos
  5. engordaréis
  6. engordarán
condic.
  1. engordaría
  2. engordarías
  3. engordaría
  4. engordaríamos
  5. engordaríais
  6. engordarían
pres. de subj.
  1. que engorde
  2. que engordes
  3. que engorde
  4. que engordemos
  5. que engordéis
  6. que engorden
imp. de subj.
  1. que engordara
  2. que engordaras
  3. que engordara
  4. que engordáramos
  5. que engordarais
  6. que engordaran
miscelánea
  1. ¡engorda!
  2. ¡engordad!
  3. ¡no engordes!
  4. ¡no engordéis!
  5. engordado
  6. engordando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor engordar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen vestirse
aanmaken condimento; elaboración; fabricación
aanzetten a instancias de; animar; animar a; estimular; impulsar; incitar a
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen acentuar; afilar; conectar; engordar; entornar; poner en marcha armar; causar; componer; confeccionar; encender; hacer daño; hacer mal; ocasionar; poner; poner en marcha; ponerse; producir; provocar; vestir; vestirse
aanmaken acentuar; afilar; conectar; engordar; entornar; poner en marcha ecender las luces; encender; prender la luz
aanzetten acentuar; afilar; conectar; engordar; entornar; poner en marcha acelerar; afilar; aguijonear; animar; apresurar; arriar; atizar; avivar; empujar; encender; espolear; estimular; exasperar; excitar; impulsar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; poner en pie; sembrar discordia
inschakelen acentuar; afilar; conectar; engordar; entornar; poner en marcha activar; encender; habilitar; poner; poner en marcha
mesten cebar; engordar; estercolar; fertilizar cebar; engorde
motiveren acentuar; afilar; aguijonear; alentar; animar; apoyar; apresurar; apuntalar; arreciar; atosigar; avivar; calzar; empujar; encender; engendrar; engordar; entornar; escarbar; espolear; estimular; hurgar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; levantar; motivar; poner en marcha; promocionar; provocar; resucitar; secundar; sostener; sujetar; suscitar; vaciar
starten acentuar; afilar; conectar; engordar; entornar; poner en marcha abordar; abrir; activarse; arrancar; aumentar; comenzar; despegar; empezar; emprender; entrar en; inaugurar; iniciar; lanzar; ponerse en marcha; ponerse en movimiento; trabar conversación
uitbuiken abombarse; descender; engordar
uitzakken abombarse; descender; engordar abombarse; deformarse; hundirse
vetmesten cebar; engordar; estercolar; fertilizar cebar

Synoniemen voor "engordar":


Wiktionary: engordar

engordar
verb
  1. zwaarder worden
  2. een dier/persoon overvloedig en calorierijk voedsel aanbieden zodat deze in gewicht aankomt

Cross Translation:
FromToVia
engordar dikkerworden fill out — to have one's physique expand

Computer vertaling door derden: