Spaans

Uitgebreide vertaling voor encarcelar (Spaans) in het Nederlands

encarcelar:

encarcelar werkwoord

  1. encarcelar (meter entre rejas; meter entre barrotes)
    opsluiten; achter de tralies zetten
  2. encarcelar (detener)
    opsluiten; vastzetten; in de cel zetten
  3. encarcelar (detener)
    opsluiten; isoleren; interneren; gevangen zetten
    • opsluiten werkwoord (sluit op, sloot op, sloten op, opgesloten)
    • isoleren werkwoord (isoleer, isoleert, isoleerde, isoleerden, geïsoleerd)
    • interneren werkwoord (interneer, interneert, interneerde, interneerden, geïnterneerd)
    • gevangen zetten werkwoord (zet gevangen, zette gevangen, zetten gevangen, gevangen gezet)
  4. encarcelar (encerrar; asegurar)
    opsluiten; vastzetten
    • opsluiten werkwoord (sluit op, sloot op, sloten op, opgesloten)
    • vastzetten werkwoord (zet vast, zette vast, zetten vast, vastgezet)
  5. encarcelar (atrapar; comprender; detener; )
    snappen; betrappen
    • snappen werkwoord (snap, snapt, snapte, snapten, gesnapt)
    • betrappen werkwoord (betrap, betrapt, betrapte, betrapten, betrapt)
  6. encarcelar (aprisionar; encerrar; arrestar; )
    gevangennemen; aanhouden; vatten; arresteren; in hechtenis nemen; oppakken; inrekenen
    • gevangennemen werkwoord
    • aanhouden werkwoord (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • vatten werkwoord (vat, vatte, vatten, gevat)
    • arresteren werkwoord (arresteer, arresteert, arresteerde, arresteerden, gearresteerd)
    • in hechtenis nemen werkwoord (neem in hechtenis, neemt in hechtenis, nam in hechtenis, namen in hechtenis, in hechtenis genomen)
    • oppakken werkwoord (pak op, pakt op, pakte op, pakten op, opgepakt)
    • inrekenen werkwoord (reken in, rekent in, rekende in, rekenden in, ingerekend)

Conjugations for encarcelar:

presente
  1. encarcelo
  2. encarcelas
  3. encarcela
  4. encarcelamos
  5. encarceláis
  6. encarcelan
imperfecto
  1. encarcelaba
  2. encarcelabas
  3. encarcelaba
  4. encarcelábamos
  5. encarcelabais
  6. encarcelaban
indefinido
  1. encarcelé
  2. encarcelaste
  3. encarceló
  4. encarcelamos
  5. encarcelasteis
  6. encarcelaron
fut. de ind.
  1. encarcelaré
  2. encarcelarás
  3. encarcelará
  4. encarcelaremos
  5. encarcelaréis
  6. encarcelarán
condic.
  1. encarcelaría
  2. encarcelarías
  3. encarcelaría
  4. encarcelaríamos
  5. encarcelaríais
  6. encarcelarían
pres. de subj.
  1. que encarcele
  2. que encarceles
  3. que encarcele
  4. que encarcelemos
  5. que encarceléis
  6. que encarcelen
imp. de subj.
  1. que encarcelara
  2. que encarcelaras
  3. que encarcelara
  4. que encarceláramos
  5. que encarcelarais
  6. que encarcelaran
miscelánea
  1. ¡encarcela!
  2. ¡encarcelad!
  3. ¡no encarceles!
  4. ¡no encarceléis!
  5. encarcelado
  6. encarcelando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

encarcelar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el encarcelar (fijar; inmovilizar)
    vastzetten

Vertaal Matrix voor encarcelar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden perseverancia; persistencia; tenacidad
arresteren detener
gevangen zetten confinamiento; encarcelamiento; encierro; privación de libertad; reclusión
snappen coger; comprender
vastzetten encarcelar; fijar; inmovilizar
vatten coger; comprender
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; continuar; detener; durar; imponer; imponerse; insistir; instar; perdurar; seguir
achter de tralies zetten encarcelar; meter entre barrotes; meter entre rejas
arresteren apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; detener
betrappen atrapar; cautivar; cazar; coger; coger preso; coger prisionero; comprender; depositar; detener; detengo; encadenar; encarcelar; engastar; entender; fascinar; fijar; inmovilizar; montar; pillar; poner las esposas; prender; recoger; sorprender; tomar; trabar
gevangen zetten detener; encarcelar
gevangennemen apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; detener
in de cel zetten detener; encarcelar
in hechtenis nemen apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar
inrekenen apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; detener
interneren detener; encarcelar
isoleren detener; encarcelar aislar; alejar de; apartar; bifurcarse; escindir; guardar; hacer enfriar por largo tiempo; incomunicar; inhibirse; isolar; poner aparte; separar
oppakken apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; detener; recoger; recoger del suelo
opsluiten asegurar; detener; encarcelar; encerrar; meter entre barrotes; meter entre rejas
snappen atrapar; cautivar; cazar; coger; coger preso; coger prisionero; comprender; depositar; detener; detengo; encadenar; encarcelar; engastar; entender; fascinar; fijar; inmovilizar; montar; pillar; poner las esposas; prender; recoger; sorprender; tomar; trabar captar; coger en flagrante; comprender; concebir; darse cuenta de; entender
vastzetten asegurar; detener; encarcelar; encerrar colocar; fijar; imponer en una cuenta de ahorros; inmovilizar; montar; sujetar
vatten apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar agarrar; atrapar; captar; coger; engastar; engañar; estafar; prender; timar; trabar

Synoniemen voor "encarcelar":


Wiktionary: encarcelar


Cross Translation:
FromToVia
encarcelar opsluiten; gevangenzetten incarcerate — to lock away in prison
encarcelar arresteren festhalteninhaftieren