Spaans

Uitgebreide vertaling voor dudaron (Spaans) in het Nederlands

dudaron vorm van dudar:

dudar werkwoord

  1. dudar (vacilar)
    aarzelen; twijfelen; weifelen
    • aarzelen werkwoord (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)
    • twijfelen werkwoord (twijfel, twijfelt, twijfelde, twijfelden, getwijfeld)
    • weifelen werkwoord (weifel, weifelt, weifelde, weifelden, geweifeld)
  2. dudar (no estar seguro)
    twijfelen; onzeker zijn
    • twijfelen werkwoord (twijfel, twijfelt, twijfelde, twijfelden, getwijfeld)
    • onzeker zijn werkwoord (ben onzeker, bent onzeker, is onzeker, was onzeker, waren onzeker, onzeker geweest)
  3. dudar (vacilar; titubear)
    betwijfelen
    • betwijfelen werkwoord (betwijfel, betwijfelt, betwijfelde, betwijfelden, betwijfeld)
  4. dudar
    schromen
    • schromen werkwoord (schroom, schroomt, schroomde, schroomden, geschroomd)

Conjugations for dudar:

presente
  1. dudo
  2. dudas
  3. duda
  4. dudamos
  5. dudáis
  6. dudan
imperfecto
  1. dudaba
  2. dudabas
  3. dudaba
  4. dudábamos
  5. dudabais
  6. dudaban
indefinido
  1. dudé
  2. dudaste
  3. dudó
  4. dudamos
  5. dudasteis
  6. dudaron
fut. de ind.
  1. dudaré
  2. dudarás
  3. dudará
  4. dudaremos
  5. dudaréis
  6. dudarán
condic.
  1. dudaría
  2. dudarías
  3. dudaría
  4. dudaríamos
  5. dudaríais
  6. dudarían
pres. de subj.
  1. que dude
  2. que dudes
  3. que dude
  4. que dudemos
  5. que dudéis
  6. que duden
imp. de subj.
  1. que dudara
  2. que dudaras
  3. que dudara
  4. que dudáramos
  5. que dudarais
  6. que dudaran
miscelánea
  1. ¡duda!
  2. ¡dudad!
  3. ¡no dudes!
  4. ¡no dudéis!
  5. dudado
  6. dudando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor dudar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aarzelen dudar; vacilar aplazar; demorar; demorarse; hacer más lento; retrasar; tardar; vacilar
betwijfelen dudar; titubear; vacilar
onzeker zijn dudar; no estar seguro
schromen dudar
twijfelen dudar; no estar seguro; vacilar
weifelen dudar; vacilar aplazar; demorar; demorarse

Synoniemen voor "dudar":


Wiktionary: dudar

dudar
verb
  1. onzeker zijn, twijfelen
  2. (overgankelijk) iets in twijfel trekken
  3. na te gaan

Cross Translation:
FromToVia
dudar twijfelen; betwijfelen doubt — to lack confidence in something
dudar aarzelen hesitate — To stop or pause respecting decision or action
dudar in vraag stellen question — raise doubts about
dudar aarzelen; talmen zögern — (intransitiv) etwas aufschieben, nicht sofort tun
dudar dubben; in dubio staan; twijfelen; betwijfelen douter — Être dans l’incertitude, n’être pas sûr.
dudar waggelen; wankelen; wiebelen; zwichten; aarzelen; dubben; schoorvoeten; schromen; weifelen hésiter — Être incertain, indécis sur le parti, sur la résolution que l’on doit prendre.