Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- domicilio:
- domiciliarse:
-
Wiktionary:
- domicilio → woonplaats
- domicilio → woning, dorp, plaats, stad, stadje, woonplaats, lokaliteit, oord, ruimte, zetel
Spaans
Uitgebreide vertaling voor domicilio (Spaans) in het Nederlands
domicilio:
-
el domicilio (residencia; vivienda; hogar; permanencia; base)
de woonplaats -
el domicilio (albergue; alojamiento; habitación; hospedaje; vivienda; cuarto de hora)
de accommodatie; de verblijfplaats; de huisvesting; het onderdak; de behuizing; het onderkomen; het kwartier; het tehuis -
el domicilio
-
el domicilio
-
el domicilio (punto de partida; base)
Vertaal Matrix voor domicilio:
Verwante woorden van "domicilio":
Synoniemen voor "domicilio":
Wiktionary: domicilio
domicilio
Cross Translation:
noun
-
informatica|nld plaats waar men woont, waar men ingeschreven is in het bevolkingsregister
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• domicilio | → woning | ↔ dwelling — a place or house in which a person lives |
• domicilio | → dorp; plaats; stad; stadje; woonplaats; lokaliteit; oord; ruimte; zetel | ↔ localité — lieu habité. |
domicilio vorm van domiciliarse:
-
domiciliarse (establecerse)
zich vestigen; zich nestelen; neerstrijken; plaatsnemen-
zich vestigen werkwoord
-
zich nestelen werkwoord
-
neerstrijken werkwoord
-
Conjugations for domiciliarse:
presente
- me domicilio
- te domicilias
- se domicilia
- nos domiciliamos
- os domiciliáis
- se domicilian
imperfecto
- me domiciliaba
- te domiciliabas
- se domiciliaba
- nos domiciliábamos
- os domiciliabais
- se domiciliaban
indefinido
- me domicilié
- te domiciliaste
- se domicilió
- nos domiciliamos
- os domiciliasteis
- se domiciliaron
fut. de ind.
- me domiciliaré
- te domiciliarás
- se domiciliará
- nos domiciliaremos
- os domiciliaréis
- se domiciliarán
condic.
- me domiciliaría
- te domiciliarías
- se domiciliaría
- nos domiciliaríamos
- os domiciliaríais
- se domiciliarían
pres. de subj.
- que me domicilie
- que te domicilies
- que se domicilie
- que nos domiciliemos
- que os domiciliéis
- que se domicilien
imp. de subj.
- que me domiciliara
- que te domiciliaras
- que se domiciliara
- que nos domiciliáramos
- que os domiciliarais
- que se domiciliaran
miscelánea
- ¡domiciliate!
- ¡domiciliaos!
- ¡no te domicilies!
- ¡no os domiciliéis!
- domiciliado
- domiciliándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor domiciliarse:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
neerstrijken | domiciliarse; establecerse | |
plaatsnemen | domiciliarse; establecerse | sentarse |
zich nestelen | domiciliarse; establecerse | |
zich vestigen | domiciliarse; establecerse |