Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal dispongan

Vertaal dispongan van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. disponer:
  2. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor dispongan (Spaans) in het Nederlands

disponer:

disponer werkwoord

  1. disponer (ordenar; prescribir; obligar; )
    voorschrijven; bevelen; gelasten; gebieden; dicteren
    • voorschrijven werkwoord (schrijf voor, schrijft voor, schreef voor, schreven voor, voorgeschreven)
    • bevelen werkwoord (beveel, beveelt, beval, bevolen, bevolen)
    • gelasten werkwoord (gelast, gelastte, gelastten, gelast)
    • gebieden werkwoord (gebied, gebiedt, gebood, geboden, geboden)
    • dicteren werkwoord (dicteer, dicteert, dicteerde, dicteerden, gedicteerd)
  2. disponer (clasificar; organizar; sistematizar; )
    ordenen; indelen; groeperen; arrangeren; systematiseren
    • ordenen werkwoord (orden, ordent, ordende, ordenden, geordend)
    • indelen werkwoord (deel in, deelt in, deelde in, deelden in, ingedeeld)
    • groeperen werkwoord (groepeer, groepeert, groepeerde, groepeerden, gegroepeerd)
    • arrangeren werkwoord (arrangeer, arrangeert, arrangeerde, arrangeerden, gearrangeerd)
    • systematiseren werkwoord (systematiseer, systematiseert, systematiseerde, systematiseerden, gesystematiseerd)
  3. disponer (llevar adelante; atacar; forzar; )
    doordrijven
    • doordrijven werkwoord (drijf door, drijft door, dreef door, dreven door, doorgedreven)

Conjugations for disponer:

presente
  1. dispongo
  2. disponges
  3. disponge
  4. disponemos
  5. disponéis
  6. dispongen
imperfecto
  1. disponía
  2. disponías
  3. disponía
  4. disponíamos
  5. disponíais
  6. disponían
indefinido
  1. dispuse
  2. dispusiste
  3. dispuso
  4. dispusimos
  5. dispusisteis
  6. dispusieron
fut. de ind.
  1. dispondré
  2. dispondrás
  3. dispondrá
  4. dispondremos
  5. dispondréis
  6. dispondrán
condic.
  1. dispondría
  2. dispondrías
  3. dispondría
  4. dispondríamos
  5. dispondríais
  6. dispondrían
pres. de subj.
  1. que disponga
  2. que dispongas
  3. que disponga
  4. que dispongamos
  5. que dispongáis
  6. que dispongan
imp. de subj.
  1. que dispusiera
  2. que dispusieras
  3. que dispusiera
  4. que dispusiéramos
  5. que dispusierais
  6. que dispusieran
miscelánea
  1. ¡dispon!
  2. ¡disponed!
  3. ¡no dispongas!
  4. ¡no dispongáis!
  5. dispuesto
  6. disponiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor disponer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ordenen arreglar; ordernar
voorschrijven declaración; determinación; imposición
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrangeren clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear arreglar; comenzar; construir; dirigir; erigir; establecer; estructurar; formar; fundar; iniciar; instrumentar; levantar; montar; organizar; orquestar; poner; poner en pie
bevelen decretar; dictar; disponer; mandar; obligar; ordenar; prescribir dar orden de; decretar; encargar; encomendar; mandar; obligar; ordenar
dicteren decretar; dictar; disponer; mandar; obligar; ordenar; prescribir dictar; dictar una carta; prescribir; recetar
doordrijven acometer; agraviar; arrebatar; asaltar; asediar; atacar; atracar; avanzar; disponer; endilgar; forzar; forzarse; inculcar; infringir; llevar adelante; machacar; mandar; transgredir
gebieden decretar; dictar; disponer; mandar; obligar; ordenar; prescribir dar orden de; decretar; dictar; encargar; encomendar; estipular; fijar; mandar; obligar; ordenar
gelasten decretar; dictar; disponer; mandar; obligar; ordenar; prescribir dar orden de; decretar; dictar; encargar; encomendar; estipular; fijar; mandar; obligar; ordenar
groeperen clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear agrupar
indelen clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear
ordenen clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear catalogar; clasificar; ordenar; poner orden; seleccionar; sortear
systematiseren clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear
voorschrijven decretar; dictar; disponer; mandar; obligar; ordenar; prescribir decretar; dictar; estipular; fijar; mandar; ordenar

Synoniemen voor "disponer":


Wiktionary: disponer

disponer
verb
  1. toevoegen, invoegen
  2. vaststellen, voorschrijven, regelen
  3. beslissen, regelen
  4. beschikken over
Cross Translation:
FromToVia
• disponer → regelen ↔ arrange — to set up, organise
• disponer → bereiden; klaarmaken; toebereiden; verzetten; voltooien ↔ apprêter — préparer, mettre en état.
• disponer → stemmen; beschikken over; disponeren; aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen ↔ disposer — arranger, mettre dans l’ordre le plus convenable.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0453 seconde
Page rendered in 1.0 seconds