Disponer in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

disponer:
- voorschrijven; bevelen; gelasten; gebieden; dicteren; ordenen; indelen; groeperen; arrangeren; systematiseren; doordrijven
Wiktionary:
- disponer → aanbrengen, bepalen, beschikken, disponeren
- disponer → regelen, bereiden, klaarmaken, toebereiden, verzetten, voltooien, stemmen, beschikken over, disponeren, aanrichten, arrangeren, ordenen

Spaans

Uitgebreide vertaling voor disponer (Spaans) in het Nederlands

disponer:

disponer werkwoord

disponer (ordenar; prescribir; obligar; decretar; mandar; dictar)
voorschrijven; bevelen; gelasten; gebieden; dicteren
- voorschrijven werkwoord (schrijf voor, schrijft voor, schreef voor, schreven voor, voorgeschreven)
- bevelen werkwoord (beveel, beveelt, beval, bevolen, bevolen)
- gelasten werkwoord (gelast, gelastte, gelastten, gelast)
- gebieden werkwoord (gebied, gebiedt, gebood, geboden, geboden)
- dicteren werkwoord (dicteer, dicteert, dicteerde, dicteerden, gedicteerd)
disponer (clasificar; organizar; sistematizar; repartir; ordenar; seleccionar; sortear)
ordenen; indelen; groeperen; arrangeren; systematiseren
- ordenen werkwoord (orden, ordent, ordende, ordenden, geordend)
- indelen werkwoord (deel in, deelt in, deelde in, deelden in, ingedeeld)
- groeperen werkwoord (groepeer, groepeert, groepeerde, groepeerden, gegroepeerd)
- arrangeren werkwoord (arrangeer, arrangeert, arrangeerde, arrangeerden, gearrangeerd)
- systematiseren werkwoord (systematiseer, systematiseert, systematiseerde, systematiseerden, gesystematiseerd)
disponer (llevar adelante; atacar; forzar; mandar; machacar; avanzar; infringir; transgredir; arrebatar; acometer; asaltar; atracar; agraviar; inculcar; asediar; endilgar; forzarse)
doordrijven
- doordrijven werkwoord (drijf door, drijft door, dreef door, dreven door, doorgedreven)

Conjugations for disponer:

presente

dispongo
disponges
disponge
disponemos
disponéis
dispongen

imperfecto

disponía
disponías
disponía
disponíamos
disponíais
disponían

indefinido

dispuse
dispusiste
dispuso
dispusimos
dispusisteis
dispusieron

fut. de ind.

dispondré
dispondrás
dispondrá
dispondremos
dispondréis
dispondrán

condic.

dispondría
dispondrías
dispondría
dispondríamos
dispondríais
dispondrían

pres. de subj.

que disponga
que dispongas
que disponga
que dispongamos
que dispongáis
que dispongan

imp. de subj.

que dispusiera
que dispusieras
que dispusiera
que dispusiéramos
que dispusierais
que dispusieran

miscelánea

¡dispon!
¡disponed!
¡no dispongas!
¡no dispongáis!
dispuesto
disponiendo

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor disponer:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
ordenen		arreglar; ordernar
voorschrijven		declaración; determinación; imposición
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
arrangeren	clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear	arreglar; comenzar; construir; dirigir; erigir; establecer; estructurar; formar; fundar; iniciar; instrumentar; levantar; montar; organizar; orquestar; poner; poner en pie
bevelen	decretar; dictar; disponer; mandar; obligar; ordenar; prescribir	dar orden de; decretar; encargar; encomendar; mandar; obligar; ordenar
dicteren	decretar; dictar; disponer; mandar; obligar; ordenar; prescribir	dictar; dictar una carta; prescribir; recetar
doordrijven	acometer; agraviar; arrebatar; asaltar; asediar; atacar; atracar; avanzar; disponer; endilgar; forzar; forzarse; inculcar; infringir; llevar adelante; machacar; mandar; transgredir
gebieden	decretar; dictar; disponer; mandar; obligar; ordenar; prescribir	dar orden de; decretar; dictar; encargar; encomendar; estipular; fijar; mandar; obligar; ordenar
gelasten	decretar; dictar; disponer; mandar; obligar; ordenar; prescribir	dar orden de; decretar; dictar; encargar; encomendar; estipular; fijar; mandar; obligar; ordenar
groeperen	clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear	agrupar
indelen	clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear
ordenen	clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear	catalogar; clasificar; ordenar; poner orden; seleccionar; sortear
systematiseren	clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear
voorschrijven	decretar; dictar; disponer; mandar; obligar; ordenar; prescribir	decretar; dictar; estipular; fijar; mandar; ordenar

Synoniemen voor "disponer":

acondicionar; preparar; acomodar; adecuar; adaptar; arreglar; habilitar; aclimatar; capacitar
aparejar; prevenir; aprestar
enhilar; coordinar
estructurar; organizar; ordenar; orquestar; instrumentar; distribuir
guisar; tramar; maquinar
legislar; codificar; promulgar; legalizar; establecer; estatuir; firmar; proclamar; decretar; sancionar

Wiktionary: disponer

disponer

verb

toevoegen, invoegen
- aanbrengen → traer; introducir; disponer; fijar
vaststellen, voorschrijven, regelen
- bepalen → estipular; estatuir; definir; fijar; determinar; señalar; disponer
beslissen, regelen
- beschikken → disponer
beschikken over
- disponeren → disponer; usar

Cross Translation:

From	To	Via
• disponer	→ regelen	↔ arrange — to set up, organise
• disponer	→ bereiden; klaarmaken; toebereiden; verzetten; voltooien	↔ apprêter — préparer, mettre en état.
• disponer	→ stemmen; beschikken over; disponeren; aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen	↔ disposer — arranger, mettre dans l’ordre le plus convenable.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van disponer