Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
disminuir:
- declineren; afnemen; verminderen; minder worden; dalen; vervallen; teruggaan; tanen; minderen; achteruitgaan; slinken; krimpen; inkrimpen; verkleinen; minimaliseren; kleiner maken; terugdraaien; terugschroeven; minder maken; zakken; kelderen; tot bedaren komen; uitwoeden; wegsterven; verflauwen; luwen; afnemend; tanend; slinkend
- afnemen; achteruitgaan; verminderen in kracht
-
Wiktionary:
- disminuir → afgaan, afnemen, besnoeien, luwen, verminderen
- disminuir → afnemen, verminderen, verkleinen, verdwijnen, krimpen, smelten
Spaans
Uitgebreide vertaling voor disminuir (Spaans) in het Nederlands
disminuir:
-
disminuir (reducirse)
-
disminuir (abreviar; bajar; regresar; ahorrar; vencer; rebajar; remover; llevarse; desaparecer; recortar; robar; reducir; descender; menguar; decaer; decrecer)
declineren; afnemen; achteruitgaan; minder worden-
achteruitgaan werkwoord (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
-
disminuir (reducir; decrecer; restringir; menguar; atenuar; mermar; aminorar)
-
disminuir (reducir; aminorar; empequeñecer; rebajar; recortar; achicar)
verkleinen; minimaliseren; kleiner maken-
minimaliseren werkwoord (minimaliseer, minimaliseert, minimaliseerde, minimaliseerden, geminimaliseerd)
-
kleiner maken werkwoord
-
disminuir (girar en sentido contrario; reducir; anular; aflojar; moderar)
terugdraaien; terugschroeven-
terugschroeven werkwoord (schroef terug, schroeft terug, schroefte terug, schroeften terug, teruggeschroeft)
-
disminuir (hacer menos; reducir)
minimaliseren; minder maken-
minimaliseren werkwoord (minimaliseer, minimaliseert, minimaliseerde, minimaliseerden, geminimaliseerd)
-
-
disminuir (bajar; caer; suspender; hundir; hundirse; sumirse; ir a pique; descender; derrumbarse; catear; sumergirse; encovar; embodegar; echar a pique)
-
disminuir (tranquilizarse; hundirse; calmarse; helarse; adormilarse; amodorrarse)
-
disminuir
Conjugations for disminuir:
presente
- disminuyo
- disminuyes
- disminuye
- disminuimos
- disminuís
- disminuyen
imperfecto
- disminuía
- disminuías
- disminuía
- disminuíamos
- disminuíais
- disminuían
indefinido
- disminuí
- disminuiste
- disminuyó
- disminuimos
- disminuisteis
- disminuyeron
fut. de ind.
- disminuiré
- disminuirás
- disminuirá
- disminuiremos
- disminuiréis
- disminuirán
condic.
- disminuiría
- disminuirías
- disminuiría
- disminuiríamos
- disminuiríais
- disminuirían
pres. de subj.
- que disminuya
- que disminuyas
- que disminuya
- que disminuyamos
- que disminuyáis
- que disminuyan
imp. de subj.
- que disminuyera
- que disminuyeras
- que disminuyera
- que disminuyéramos
- que disminuyerais
- que disminuyeran
miscelánea
- ¡disminuye!
- ¡disminuid!
- ¡no disminuyas!
- ¡no disminuyáis!
- disminuido
- disminuyendo
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el disminuir (debilitarse)
Vertaal Matrix voor disminuir:
Synoniemen voor "disminuir":
Wiktionary: disminuir
disminuir
Cross Translation:
verb
-
verminderen
-
in aantal doen verminderen
-
minder hard gaan waaien, minder hevig worden
-
afnemen in aantal, kleiner worden
-
doen afnemen in aantal, kleiner maken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• disminuir | → afnemen | ↔ decrease — become smaller |
• disminuir | → verminderen | ↔ decrease — make smaller |
• disminuir | → verkleinen; verminderen | ↔ diminish — To make smaller |
• disminuir | → verdwijnen; krimpen; smelten | ↔ dwindle — (intransitive) to decrease, shrink, vanish |
• disminuir | → afnemen | ↔ abnehmen — kleiner oder weniger werden |