Spaans

Uitgebreide vertaling voor discute (Spaans) in het Nederlands

discutir:

discutir werkwoord

  1. discutir (hablar de; deliberar; hacer una reseñade; )
    bespreken; bediscussiëren; doorspreken; praten over; bepraten; doorpraten
    • bespreken werkwoord (bespreek, bespreekt, besprak, bespraken, besproken)
    • bediscussiëren werkwoord
    • doorspreken werkwoord (spreek door, spreekt door, sprak door, spraken door, doorgesproken)
    • praten over werkwoord
    • bepraten werkwoord (bepraat, bepraatte, bepraatten, bepraat)
    • doorpraten werkwoord (praat door, praatte door, praatten door, doorgepraat)
  2. discutir (debatir; disputar)
    discussiëren; debatteren
  3. discutir (disputar; argumentar; rebatir; )
    twisten; disputeren; argumenteren; redetwisten
    • twisten werkwoord (twist, twistte, twistten, getwist)
    • disputeren werkwoord (disputeer, disputeert, disputeerde, disputeerden, gedisputeerd)
    • argumenteren werkwoord (argumenteer, argumenteert, argumenteerde, argumenteerden, geargumenteerd)
    • redetwisten werkwoord (redetwist, redetwistte, redetwistten, geredetwist)
  4. discutir (debatir; deliberar)
    overleg voeren; doorspreken
  5. discutir (altercar; disputar; pelear; regañar)
    ruziën; ruzie maken; twisten; krakelen; kiften; kijven
    • ruziën werkwoord (ruzie, ruziet, ruziede, ruzieden, geruzied)
    • ruzie maken werkwoord (maak ruzie, maakt ruzie, maakte ruzie, maakten ruzie, ruzie gemaakt)
    • twisten werkwoord (twist, twistte, twistten, getwist)
    • krakelen werkwoord
    • kiften werkwoord (kift, kiftte, kiftten, gekift)
    • kijven werkwoord (kijf, kijft, keef, keven, gekeven)
  6. discutir (estar a matar; pelearse; disputir; altercar)
    ruzie hebben
    • ruzie hebben werkwoord (heb ruzie, hebt ruzie, heeft ruzie, had ruzie, hadden ruzie, ruzie gehad)
  7. discutir (reñir; pelearse de palabra; pelotear)
    ruzieën; bekvechten; twisten; hakketakken; bakkeleien
    • ruzieën werkwoord (ruzie, ruziet, ruziede, ruzieden, geruzied)
    • bekvechten werkwoord (bekvecht, bekvechtte, bekvechtten, gebekvecht)
    • twisten werkwoord (twist, twistte, twistten, getwist)
    • hakketakken werkwoord (hakketak, hakketakt, hakketakte, hakketakten, gehakketakt)
    • bakkeleien werkwoord (bakkelei, bakkeleit, bakkeleide, bakkeleiden, gebakkeleid)
  8. discutir (contradecir; protestar; negar; )
    protesteren; tegenspreken; tegenwerpen; weerspreken
    • protesteren werkwoord (protesteer, protesteert, protesteerde, protesteerden, geprotesteerd)
    • tegenspreken werkwoord (spreek tegen, spreekt tegen, sprak tegen, spraken tegen, tegengesproken)
    • tegenwerpen werkwoord (werp tegen, werpt tegen, wierp tegen, wierpen tegen, tegengeworpen)
    • weerspreken werkwoord (weerspreek, weerspreekt, weersprak, weerspraken, weersproken)
  9. discutir (hablar de)
    uitspreken; uitpraten
    • uitspreken werkwoord (spreek uit, spreekt uit, sprak uit, spraken uit, uitgesproken)
    • uitpraten werkwoord (praat uit, praatte uit, praatten uit, uitgepraat)

Conjugations for discutir:

presente
  1. discuto
  2. discutes
  3. discute
  4. discutimos
  5. discutís
  6. discuten
imperfecto
  1. discutía
  2. discutías
  3. discutía
  4. discutíamos
  5. discutíais
  6. discutían
indefinido
  1. discutí
  2. discutiste
  3. discutió
  4. discutimos
  5. discutisteis
  6. discutieron
fut. de ind.
  1. discutiré
  2. discutirás
  3. discutirá
  4. discutiremos
  5. discutiréis
  6. discutirán
condic.
  1. discutiría
  2. discutirías
  3. discutiría
  4. discutiríamos
  5. discutiríais
  6. discutirían
pres. de subj.
  1. que discuta
  2. que discutas
  3. que discuta
  4. que discutamos
  5. que discutáis
  6. que discutan
imp. de subj.
  1. que discutiera
  2. que discutieras
  3. que discutiera
  4. que discutiéramos
  5. que discutierais
  6. que discutieran
miscelánea
  1. ¡discute!
  2. ¡discutid!
  3. ¡no discutas!
  4. ¡no discutáis!
  5. discutido
  6. discutiendo
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

discutir [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el discutir (pelearse; reñirse)
    ruzie maken

Vertaal Matrix voor discutir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bespreken deliberación; discusión
ruzie maken discutir; pelearse; reñirse
uitpraten terminar; terminar hablando
uitspreken terminar; terminar hablando
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
argumenteren argumentar; argüir; contradecir; discutir; disputar; rebatir; replicar argumentar
bakkeleien discutir; pelearse de palabra; pelotear; reñir andar a la greña; batirse; batirse en duelo; combatir; combatir en desafío; dar puñetazos; hacer un duelo; impugnar; luchar; luchar contra; pelear; pelearse; reñir
bediscussiëren criticar; debatir; deliberar; deliberar sobre; discutir; discutir sobre; hablar de; hablar sobre; hacer cambiar de opinión; hacer una crítica de; hacer una reseñade; persuadir
bekvechten discutir; pelearse de palabra; pelotear; reñir
bepraten criticar; debatir; deliberar; deliberar sobre; discutir; discutir sobre; hablar de; hablar sobre; hacer cambiar de opinión; hacer una crítica de; hacer una reseñade; persuadir
bespreken criticar; debatir; deliberar; deliberar sobre; discutir; discutir sobre; hablar de; hablar sobre; hacer cambiar de opinión; hacer una crítica de; hacer una reseñade; persuadir reservar un viaje
debatteren debatir; discutir; disputar
discussiëren debatir; discutir; disputar
disputeren argumentar; argüir; contradecir; discutir; disputar; rebatir; replicar
doorpraten criticar; debatir; deliberar; deliberar sobre; discutir; discutir sobre; hablar de; hablar sobre; hacer cambiar de opinión; hacer una crítica de; hacer una reseñade; persuadir continuar hablando; seguir hablando
doorspreken criticar; debatir; deliberar; deliberar sobre; discutir; discutir sobre; hablar de; hablar sobre; hacer cambiar de opinión; hacer una crítica de; hacer una reseñade; persuadir
hakketakken discutir; pelearse de palabra; pelotear; reñir
kiften altercar; discutir; disputar; pelear; regañar palotear
kijven altercar; discutir; disputar; pelear; regañar
krakelen altercar; discutir; disputar; pelear; regañar
overleg voeren debatir; deliberar; discutir
praten over criticar; debatir; deliberar; deliberar sobre; discutir; discutir sobre; hablar de; hablar sobre; hacer cambiar de opinión; hacer una crítica de; hacer una reseñade; persuadir
protesteren argumentar; argüir; contradecir; debatir; discutir; negar; objetar; protestar; rebatir; replicar defender; defenderse; ir en contra; mantener a distancia; refunfuñar; rezongar
redetwisten argumentar; argüir; contradecir; discutir; disputar; rebatir; replicar
ruzie hebben altercar; discutir; disputir; estar a matar; pelearse
ruzie maken altercar; discutir; disputar; pelear; regañar
ruzieën discutir; pelearse de palabra; pelotear; reñir
ruziën altercar; discutir; disputar; pelear; regañar
tegenspreken argumentar; argüir; contradecir; debatir; discutir; negar; objetar; protestar; rebatir; replicar contradecir; desmentir; oponer
tegenwerpen argumentar; argüir; contradecir; debatir; discutir; negar; objetar; protestar; rebatir; replicar oponer
twisten altercar; argumentar; argüir; contradecir; discutir; disputar; pelear; pelearse de palabra; pelotear; rebatir; regañar; replicar; reñir enroscarse; retorcerse; serpentear; torcerse
uitpraten discutir; hablar de conciliar; dirimir
uitspreken discutir; hablar de
weerspreken argumentar; argüir; contradecir; debatir; discutir; negar; objetar; protestar; rebatir; replicar contradecir; desmentir

Synoniemen voor "discutir":


Wiktionary: discutir

discutir
verb
  1. een gesprek over een bepaald onderwerp voeren
  2. iemand iets ~ iemand het recht ergens toe trachten te ontzeggen
  3. (inergatief) van gedachten wisselen, een discussie voeren

Cross Translation:
FromToVia
discutir discussiëren; overleggen; debatteren; bepraten; bediscussiëren; bespreken discuss — to converse or debate concerning a particular topic
discutir discussiëren diskutieren — ein Thema mit jemandem wechselseitig besprechen, bereden
discutir bakkeleien streiten(sich mit jemandem über etwas streiten) wütend eine Auseinandersetzung haben
discutir aanvechten; bestrijden; betwisten; tegenspreken contester — Mettre en discussion ce que quelqu’un revendique.
discutir bepraten; overleggen; discussiëren discuterexaminer, débattre avec quelqu’un une question, une affaire avec soin, avec exactitude, et en bien considérer le pour et le contre.
discutir aanvechten; bestrijden; betwisten; tegenspreken disputer — Être en discussion plus ou moins vif à propos d’opinions, d’intérêts.

Computer vertaling door derden: