Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
detener:
- snappen; betrappen; aanhouden; arresteren; gevangennemen; oppakken; inrekenen; ophouden; stopzetten; remmen; tegenhouden; halt houden; tot staan brengen; vasthouden; gevangenhouden; detineren; in hechtenis houden; opsluiten; isoleren; interneren; gevangen zetten; vastzetten; in de cel zetten; in de hoogte houden; hooghouden; omhooghouden; weerhouden; beletten; ervanaf houden; afhouden; stoppen; parkeerstand inschakelen
- arresteren; grijpen
-
Wiktionary:
- detener → aanhouden, stoppen, tegenhouden
- detener → aanhouden, arresteren, in hechtenis nemen, oppakken, vatten, detineren, onderbreken, stoppen, afbreken, vasthouden
Spaans
Uitgebreide vertaling voor detener (Spaans) in het Nederlands
detener:
-
detener (atrapar; comprender; coger; pillar; entender; sorprender; trabar; fascinar; poner las esposas; cazar; cautivar; detengo; tomar; recoger; fijar; montar; prender; depositar; inmovilizar; encadenar; encarcelar; engastar; coger preso; coger prisionero)
-
detener (aprehender; arrestar; coger preso; aprisionar; coger prisionero)
-
detener (parar; cesar; poner freno a; pararse)
ophouden; stopzetten; remmen; tegenhouden; halt houden; tot staan brengen-
tot staan brengen werkwoord (breng tot staan, brengt tot staan, bracht tot staan, brachten tot staan, tot staan gebracht)
-
detener (tener agarrado; atar; tener detenido; calzar; adentrar; internar)
vasthouden; gevangenhouden; detineren; in hechtenis houden-
gevangenhouden werkwoord
-
in hechtenis houden werkwoord
-
detener (encarcelar)
-
detener (encarcelar)
-
detener (dejar; sostener; cesar; levantar; hacer respetar)
-
detener (retener; impedir)
-
detener
-
detener
Conjugations for detener:
presente
- detengo
- detienes
- detiene
- detenemos
- detenéis
- detienen
imperfecto
- detenía
- detenías
- detenía
- deteníamos
- deteníais
- detenían
indefinido
- detuve
- detuviste
- detuvo
- detuvimos
- detuvisteis
- detuvieron
fut. de ind.
- detendré
- detendrás
- detendrá
- detendremos
- detendréis
- detendrán
condic.
- detendría
- detendrías
- detendría
- detendríamos
- detendríais
- detendrían
pres. de subj.
- que detenga
- que detengas
- que detenga
- que detengamos
- que detengáis
- que detengan
imp. de subj.
- que detuviera
- que detuvieras
- que detuviera
- que detuviéramos
- que detuvierais
- que detuvieran
miscelánea
- ¡deten!
- ¡detened!
- ¡no detengas!
- ¡no detengáis!
- detenido
- deteniendo
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el detener
Vertaal Matrix voor detener:
Synoniemen voor "detener":
Wiktionary: detener
detener
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• detener | → aanhouden; arresteren; in hechtenis nemen; oppakken; vatten | ↔ arrest — to take into legal custody |
• detener | → detineren | ↔ detain — put under custody |
• detener | → onderbreken; stoppen; afbreken | ↔ escape — to halt a program by pressing a combination of keys |
• detener | → vasthouden | ↔ hold — to detain |