Desvestir in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

desvestir:
- uittrekken; uitdoen; uitkleden; ontkleden; strippen
- uitkleden
Wiktionary:
- desvestir → ontkleden
- desvestir → uitkleden

Spaans

Uitgebreide vertaling voor desvestir (Spaans) in het Nederlands

desvestir:

desvestir werkwoord

desvestir (quitar la ropa)
uittrekken; uitdoen; uitkleden; ontkleden
- uittrekken werkwoord (trek uit, trekt uit, trok uit, trokken uit, uitgetrokken)
- uitdoen werkwoord (doe uit, doet uit, deed uit, deden uit, uitgedaan)
- uitkleden werkwoord (kleed uit, kleedt uit, kleedde uit, kleedden uit, uitgekleed)
- ontkleden werkwoord (ontkleed, ontkleedt, ontkleedde, ontkleedden, ontkleed)
desvestir (hacer strip-tease; desnudar; quitar la ropa)
strippen
- strippen werkwoord (strip, stript, stripte, stripten, gestript)

Conjugations for desvestir:

presente

desvisto
desvistes
desviste
desvestimos
desvestís
desvisten

imperfecto

desvestía
desvestías
desvestía
desvestíamos
desvestíais
desvestían

indefinido

desvestí
desvestiste
desvistió
desvestimos
desvestisteis
desvistieron

fut. de ind.

desvestiré
desvestirás
desvestirá
desvestiremos
desvestiréis
desvestirán

condic.

desvestiría
desvestirías
desvestiría
desvestiríamos
desvestiríais
desvestirían

pres. de subj.

que desvista
que desvistas
que desvista
que desvistamos
que desvistáis
que desvistan

imp. de subj.

que desvistiera
que desvistieras
que desvistiera
que desvistiéramos
que desvistierais
que desvistieran

miscelánea

¡desviste!
¡desvestid!
¡no desvistas!
¡no desvistáis!
desvestido
desvistiendo

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

desvestir [el ~] zelfstandig naamwoord

el desvestir (desnudarse)
uitkleden
- uitkleden [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor desvestir:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
uitkleden	desnudarse; desvestir
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
ontkleden	desvestir; quitar la ropa
strippen	desnudar; desvestir; hacer strip-tease; quitar la ropa
uitdoen	desvestir; quitar la ropa	apagar; cerrar; desconectar; desenchufar
uitkleden	desvestir; quitar la ropa	quitar la ropa
uittrekken	desvestir; quitar la ropa	abandonar; abrir; apartar; arrancar; asignar; censurar; criticar; dejar; desabrochar; desanudar; desatar; descolgar; desconectar; descoser; desenganchar; desentenderse; deshacer; desnudarse; despertar; despojarse de; desprenderse; destinar; desvincular; estirar; estirar el brazo; estirar el pie; extraer; hacer; limpiar a fondo; lograr desabrochar; lograr desanudar; lograr desprender; mullir; quitarse; relajar; reprochar; resumir; retirarse; sacar; sacar el estiércol; salir; salir de; separar; soltar; soltarse; tirar de; vaciar

Wiktionary: desvestir

desvestir

verb

refl|nld zich ~: zijn kleding afdoen
- ontkleden → desvestir

Cross Translation:

From	To	Via
• desvestir	→ uitkleden	↔ strip — to take off clothing
• desvestir	→ uitkleden	↔ undress — (transitive) remove somebody’s clothing

Computer vertaling door derden: