Spaans

Uitgebreide vertaling voor desgarrar (Spaans) in het Nederlands

desgarrar:

desgarrar werkwoord

  1. desgarrar (rasgar; volar; desgarrarse; tomar parte en una carrera; transportar en avión)
    scheuren; inscheuren
    • scheuren werkwoord (scheur, scheurt, scheurde, scheurden, gescheurd)
    • inscheuren werkwoord (scheur in, scheurt in, scheurde in, scheurden in, ingescheurd)
  2. desgarrar (arrancar)
  3. desgarrar (arrancar; desgajar; separar; rasgar)
    afrukken; afscheuren
    • afrukken werkwoord (ruk af, rukt af, rukte af, rukten af, afgerukt)
    • afscheuren werkwoord (scheur af, scheurt af, scheurde af, scheurden af, afgescheurd)
  4. desgarrar (rasgar; desgarrarse)
    losscheuren; openscheuren; openrijten; rijten
    • losscheuren werkwoord (scheur los, scheurt los, scheurde los, scheurden los, losgescheurd)
    • openscheuren werkwoord (scheur open, scheurt open, scheurde open, scheurden open, opengescheurd)
    • openrijten werkwoord (rijt open, reet open, reten open, opengereten)
    • rijten werkwoord (rijt, reet, reten, gereten)
  5. desgarrar (despedazar)
    uit elkaar trekken; uit elkaar rukken; uiteentrekken
    • uit elkaar trekken werkwoord (trek uit elkaar, trekt uit elkaar, trok uit elkaar, trokken uit elkaar, uit elkaar getrokken)
    • uit elkaar rukken werkwoord (ruk uit elkaar, rukt uit elkaar, rukte uit elkaar, rukten uit elkaar, uit elkaar gerukt)
    • uiteentrekken werkwoord

Conjugations for desgarrar:

presente
  1. desgarro
  2. desgarras
  3. desgarra
  4. desgarramos
  5. desgarráis
  6. desgarran
imperfecto
  1. desgarraba
  2. desgarrabas
  3. desgarraba
  4. desgarrábamos
  5. desgarrabais
  6. desgarraban
indefinido
  1. desgarré
  2. desgarraste
  3. desgarró
  4. desgarramos
  5. desgarrasteis
  6. desgarraron
fut. de ind.
  1. desgarraré
  2. desgarrarás
  3. desgarrará
  4. desgarraremos
  5. desgarraréis
  6. desgarrarán
condic.
  1. desgarraría
  2. desgarrarías
  3. desgarraría
  4. desgarraríamos
  5. desgarraríais
  6. desgarrarían
pres. de subj.
  1. que desgarre
  2. que desgarres
  3. que desgarre
  4. que desgarremos
  5. que desgarréis
  6. que desgarren
imp. de subj.
  1. que desgarrara
  2. que desgarraras
  3. que desgarrara
  4. que desgarráramos
  5. que desgarrarais
  6. que desgarraran
miscelánea
  1. ¡desgarra!
  2. ¡desgarrad!
  3. ¡no desgarres!
  4. ¡no desgarréis!
  5. desgarrado
  6. desgarrando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor desgarrar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrukken arrancar; desgajar
inscheuren rasgar; romper
scheuren fisuras; grietas; hendiduras
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrukken arrancar; desgajar; desgarrar; rasgar; separar masturbar
afscheuren arrancar; desgajar; desgarrar; rasgar; separar
ergens uitscheuren arrancar; desgarrar
inscheuren desgarrar; desgarrarse; rasgar; tomar parte en una carrera; transportar en avión; volar
losscheuren desgarrar; desgarrarse; rasgar arrancar; romper; separar
openrijten desgarrar; desgarrarse; rasgar
openscheuren desgarrar; desgarrarse; rasgar
rijten desgarrar; desgarrarse; rasgar
scheuren desgarrar; desgarrarse; rasgar; tomar parte en una carrera; transportar en avión; volar
uit elkaar rukken desgarrar; despedazar
uit elkaar trekken desgarrar; despedazar
uiteentrekken desgarrar; despedazar

Synoniemen voor "desgarrar":


Wiktionary: desgarrar

desgarrar
verb
  1. met een scheurende beweging uit elkaar trekken

Cross Translation:
FromToVia
desgarrar rijten; scheuren déchirer — Traductions à trier suivant le sens