Spaans

Uitgebreide vertaling voor demostrar (Spaans) in het Nederlands

demostrar:

demostrar werkwoord

  1. demostrar (comprobar; evidenciar)
    aantonen; bewijzen; staven
    • aantonen werkwoord (toon aan, toont aan, toonde aan, toonden aan, aangetoond)
    • bewijzen werkwoord (bewijs, bewijst, bewees, bewezen, bewezen)
    • staven werkwoord (staaf, staaft, staafte, staaften, gestaafd)
  2. demostrar (enseñar; mostrar; presentar; )
    presenteren; laten zien; tonen; vertonen
    • presenteren werkwoord (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)
    • laten zien werkwoord (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)
    • tonen werkwoord (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • vertonen werkwoord (vertoon, vertoont, vertoonde, vertoonden, vertoond)
  3. demostrar (exhibir; mostrar; enseñar; )
    tonen; vertonen; tentoonstellen; exposeren
    • tonen werkwoord (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • vertonen werkwoord (vertoon, vertoont, vertoonde, vertoonden, vertoond)
    • tentoonstellen werkwoord (stel tentoon, stelt tentoon, stelde tentoon, stelden tentoon, tentoongesteld)
    • exposeren werkwoord (exposeer, exposeert, exposeerde, exposeerden, geëxposeerd)
  4. demostrar (ilustrar)
    demonstreren; aanschouwelijk maken; veraanschouwelijken
    • demonstreren werkwoord (demonstreer, demonstreert, demonstreerde, demonstreerden, gedemonstreerd)
    • aanschouwelijk maken werkwoord (maak aanschouwelijk, maakt aanschouwelijk, maakte aanschouwelijk, maakten aanschouwelijk, aanschouwelijk gemaakt)
    • veraanschouwelijken werkwoord (veraanschouwelijk, veraanschouwelijkt, veraanschouwelijkte, veraanschouwelijkten, veraanschouwelijkt)
  5. demostrar (presentar; mostrar; parecer; )
    tonen; voorleggen; presenteren; laten zien; offreren; aanbieden
    • tonen werkwoord (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • voorleggen werkwoord (leg voor, legt voor, legde voor, legden voor, voorgelegd)
    • presenteren werkwoord (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)
    • laten zien werkwoord (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)
    • offreren werkwoord (offreer, offreert, offreerde, offreerden, geoffreerd)
    • aanbieden werkwoord (bied aan, biedt aan, bood aan, boden aan, aangeboden)
  6. demostrar (hacer aparecer; mostrar; enseñar; traer a colación; sacar una cosa)
    laten zien; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen
    • laten zien werkwoord (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)
    • tevoorschijnhalen werkwoord (haal tevoorschijn, haalt tevoorschijn, haalde tevoorschijn, haalden tevoorschijn, tevoorschijngehaald)
    • tevoorschijntoveren werkwoord (tover tevoorschijn, tovert tevoorschijn, toverde tevoorschijn, toverden tevoorschijn, tevoorschijn getoverd)
    • voordedaghalen werkwoord

Conjugations for demostrar:

presente
  1. demostro
  2. demostras
  3. demostra
  4. demostramos
  5. demostráis
  6. demostran
imperfecto
  1. demostraba
  2. demostrabas
  3. demostraba
  4. demostrábamos
  5. demostrabais
  6. demostraban
indefinido
  1. demostré
  2. demostraste
  3. demostró
  4. demostramos
  5. demostrasteis
  6. demostraron
fut. de ind.
  1. demostraré
  2. demostrarás
  3. demostrará
  4. demostraremos
  5. demostraréis
  6. demostrarán
condic.
  1. demostraría
  2. demostrarías
  3. demostraría
  4. demostraríamos
  5. demostraríais
  6. demostrarían
pres. de subj.
  1. que demostre
  2. que demostres
  3. que demostre
  4. que demostremos
  5. que demostréis
  6. que demostren
imp. de subj.
  1. que demostrara
  2. que demostraras
  3. que demostrara
  4. que demostráramos
  5. que demostrarais
  6. que demostraran
miscelánea
  1. ¡demostra!
  2. ¡demostrad!
  3. ¡no demostres!
  4. ¡no demostréis!
  5. demostrado
  6. demostrando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor demostrar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
laten zien demostración; exhibición; manifestación; muestra
staven barras
tonen exhibición; representación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbieden aparecer; demostrar; enseñar; exhibir; hacer la presentación de; manifestar; mostrar; ofertar; ofrecer; parecer; poner; presentar; proyectar; representar; someter a dar; elevar una instancia; entablar una querella; entregar; ofertar; ofrecer; presentar; presentar un escrito; presentar un proyecto; presentar una petición; promover; remitir una cuenta; sacrificar parte de los ingresos; someter
aanschouwelijk maken demostrar; ilustrar
aantonen comprobar; demostrar; evidenciar
bewijzen comprobar; demostrar; evidenciar
demonstreren demostrar; ilustrar argumentar; hacer una manifestación; manifestarse
exposeren demostrar; enseñar; exhibir; exponer; hacer la presentación de; lucir; manifestar; mostrar; ostentar; poner; presentar; representar; revelar exhibir; exponer
laten zien aparecer; demostrar; enseñar; exhibir; exponer; expresar; hacer aparecer; hacer la presentación de; hacer postura; manifestar; mostrar; ofertar; ofrecer; parecer; poner; presentar; proyectar; representar; sacar una cosa; someter a; traer a colación atestiguar; dar muestras de; emitir; lanzar; mostrar; sacar; testimoniar
offreren aparecer; demostrar; enseñar; exhibir; hacer la presentación de; manifestar; mostrar; ofertar; ofrecer; parecer; poner; presentar; proyectar; representar; someter a entregar; ofertar
presenteren aparecer; demostrar; enseñar; exhibir; exponer; expresar; hacer la presentación de; hacer postura; manifestar; mostrar; ofertar; ofrecer; parecer; poner; presentar; proyectar; representar; someter a entregar; ofertar
staven comprobar; demostrar; evidenciar acceder; adherirse; admitir; asentir a; conceder; confirmar; consentir; reconocer; suscribir
tentoonstellen demostrar; enseñar; exhibir; exponer; hacer la presentación de; lucir; manifestar; mostrar; ostentar; poner; presentar; representar; revelar exhibir; exponer; presentar
tevoorschijnhalen demostrar; enseñar; hacer aparecer; mostrar; sacar una cosa; traer a colación
tevoorschijntoveren demostrar; enseñar; hacer aparecer; mostrar; sacar una cosa; traer a colación
tonen aparecer; demostrar; enseñar; exhibir; exponer; expresar; hacer la presentación de; hacer postura; lucir; manifestar; mostrar; ofertar; ofrecer; ostentar; parecer; poner; presentar; proyectar; representar; revelar; someter a exhibir; exponer; presentar
veraanschouwelijken demostrar; ilustrar
vertonen demostrar; enseñar; exhibir; exponer; expresar; hacer la presentación de; hacer postura; lucir; manifestar; mostrar; ostentar; poner; presentar; representar; revelar exhibir; exponer
voordedaghalen demostrar; enseñar; hacer aparecer; mostrar; sacar una cosa; traer a colación
voorleggen aparecer; demostrar; enseñar; exhibir; hacer la presentación de; manifestar; mostrar; ofertar; ofrecer; parecer; poner; presentar; proyectar; representar; someter a recomendar

Synoniemen voor "demostrar":


Wiktionary: demostrar

demostrar
verb
  1. (overgankelijk) iets voordoen of duidelijk laten zien
  2. de waarheid aan het licht brengen

Cross Translation:
FromToVia
demostrar demonstreren demonstrate — to display the method of using an object
demostrar aantonen; demonstreren; bewijzen show — indicate (a fact) to be true
demostrar tonen zeigendi(transitiv): jemanden etwas sehen lassen
demostrar aantonen; adstrueren; bewijzen; staven; uitwijzen; waarmaken; certificeren; getuigen démontrerprouver d’une manière évidente et convaincante.
demostrar aantonen; adstrueren; bewijzen; staven; uitwijzen; waarmaken prouverétablir la vérité de quelque chose par le raisonnement ou par le témoignage.