Spaans
Uitgebreide vertaling voor decir (Spaans) in het Nederlands
decir:
-
decir (apagar; expresar; pronunciarse; desentrañar; desenmarañar; desembrollar; caracterizar; hablar; escoger; dictar; deshilarse; parlar)
uiten; uitdrukken; verwoorden; uiting geven aan; uitdrukking geven aan; vertolken-
uiting geven aan werkwoord
-
uitdrukking geven aan werkwoord (geef uitdrukking aan, geeft uitdrukking aan, gaf uitdrukking aan, gaven uitdrukking aan, uitdrukking gegeven aan)
-
decir (hacer saber; avisar; informar; advertir; poner en conocimiento; anunciar; informar acerca de; comunicar; poner algo en conocimiento; reportar; atemorizar; dar a conocer; reportear; alarmar; informar de; mencionar; dar informes; dar informes sobre)
informeren; op de hoogte brengen; verwittigen; waarschuwen; van iets in kennis stellen; tippen; inlichten-
op de hoogte brengen werkwoord
-
van iets in kennis stellen werkwoord (stel van iets in kennis, stelt van iets in kennis, stelde van iets in kennis, stelden van iets in kennis, van iets in kennis gesteld)
Conjugations for decir:
presente
- digo
- dies
- dice
- decimos
- decís
- dicen
imperfecto
- decía
- decías
- decía
- decíamos
- decíais
- decían
indefinido
- dije
- dijiste
- dijo
- dijimos
- dijisteis
- dijeron
fut. de ind.
- diré
- dirás
- dirá
- diremos
- diréis
- dirán
condic.
- diría
- dirías
- diría
- diríamos
- diríais
- dirían
pres. de subj.
- que diga
- que digas
- que diga
- que digamos
- que digáis
- que digan
imp. de subj.
- que dijera
- que dijeras
- que dijera
- que dijéramos
- que dijeráis
- que dijeran
miscelánea
- ¡di!
- ¡decid!
- ¡no digas!
- ¡no digáis!
- dicho
- diciendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor decir:
Verwante woorden van "decir":
Synoniemen voor "decir":
Wiktionary: decir
decir
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• decir | → aangeven | ↔ angeben — Mitteilung machen: hinweisen, mitteilen, behaupten |
• decir | → spreken; zeggen | ↔ sagen — bestimmte Worte sprechen (mit direkter oder indirekter Rede verwenden) |
• decir | → zeggen; luiden; opzeggen | ↔ say — to pronounce |
• decir | → zeggen; opgeven | ↔ say — to communicate verbally or in writing |
• decir | → staan; opgeven | ↔ say — to indicate in a written form |
• decir | → vertellen; zeggen | ↔ tell — to pass information |
• decir | → instrueren | ↔ tell — to instruct |
• decir | → opgeven; zeggen | ↔ dire — Exprimer par la parole |