Spaans

Uitgebreide vertaling voor dar forma (Spaans) in het Nederlands

dar forma:

dar forma werkwoord

  1. dar forma (dar cuerpo)
    vormen; vorm geven aan; gestalte geven
    • vormen werkwoord (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)
    • vorm geven aan werkwoord
    • gestalte geven werkwoord (geef gestalte, geeft gestalte, gaf festalte, gaven festalte, gestalte gegeven)
  2. dar forma (modelar; formar; elaborar)
    vormen; vorm geven; modelleren; boetseren
    • vormen werkwoord (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)
    • vorm geven werkwoord
    • modelleren werkwoord (modelleer, modelleert, modelleerde, modelleerden, gemodelleerd)
    • boetseren werkwoord (boetseer, boetseert, boetseerde, boetseerden, geboetseerd)
  3. dar forma (formar; constituir; amasar; )
    vervaardigen; kneden; vormen; modelleren; maken
    • vervaardigen werkwoord
    • kneden werkwoord (kneed, kneedt, kneedde, kneedden, gekneed)
    • vormen werkwoord (vorm, vormt, vormde, vormden, gevormd)
    • modelleren werkwoord (modelleer, modelleert, modelleerde, modelleerden, gemodelleerd)
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
  4. dar forma (moldear; modelar; formar; diseñar)
    vormgeven
    • vormgeven werkwoord (geef vorm, geeft vorm, gaf vorm, gaven vorm, vormgegeven)

Conjugations for dar forma:

presente
  1. doy forma
  2. das forma
  3. da forma
  4. damos forma
  5. dáis forma
  6. dan forma
imperfecto
  1. daba forma
  2. dabas forma
  3. daba forma
  4. dábamos forma
  5. dabais forma
  6. daban forma
indefinido
  1. dí forma
  2. diste forma
  3. dió forma
  4. dimos forma
  5. disteis forma
  6. dieron forma
fut. de ind.
  1. daré forma
  2. darás forma
  3. dará forma
  4. daremos forma
  5. daréis forma
  6. darán forma
condic.
  1. daría forma
  2. darías forma
  3. daría forma
  4. daríamos forma
  5. daríais forma
  6. darían forma
pres. de subj.
  1. que dé forma
  2. que des forma
  3. que dé forma
  4. que demos forma
  5. que déis forma
  6. que den forma
imp. de subj.
  1. que diera forma
  2. que dieras forma
  3. que diera forma
  4. que diéramos forma
  5. que dierais forma
  6. que dieran forma
miscelánea
  1. ¡da! forma
  2. ¡dad! forma
  3. ¡no des! forma
  4. ¡no déis! forma
  5. dado forma
  6. dando forma
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor dar forma:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
maken confección; elaboración; fabricación; producción
vervaardigen elaboración; fabricación
vormen civilizar; cultivar; desarrollar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boetseren dar forma; elaborar; formar; modelar
gestalte geven dar cuerpo; dar forma
kneden amasar; constituir; dar forma; dar masajes; formar; macerar; masajear; modelar
maken amasar; constituir; dar forma; dar masajes; formar; macerar; masajear; modelar armar; arreglar; compilar; componer; concebir; convertirse en; corregir; crear; desarrollar; diseñar; elaborar; fabricar; fijar; formar; ganar; hacer; modificar; montar; producir; reajustar; remendar; reparar; restaurar; trazar
modelleren amasar; constituir; dar forma; dar masajes; elaborar; formar; macerar; masajear; modelar
vervaardigen amasar; constituir; dar forma; dar masajes; formar; macerar; masajear; modelar elaborar; fabricar; hacer; producir
vorm geven dar forma; elaborar; formar; modelar
vorm geven aan dar cuerpo; dar forma
vormen amasar; constituir; dar cuerpo; dar forma; dar masajes; elaborar; formar; macerar; masajear; modelar criar; educar
vormgeven dar forma; diseñar; formar; modelar; moldear

Verwante vertalingen van dar forma