Spaans

Uitgebreide vertaling voor cultivaban (Spaans) in het Nederlands

cultivar:

cultivar werkwoord

  1. cultivar (generar; criar; plantar; )
    kweken; fokken; voortbrengen; genereren; verbouwen; procreëren; planten; telen; aankweken; aanplanten; opkweken
    • kweken werkwoord (kweek, kweekt, kweekte, kweekten, gekweekt)
    • fokken werkwoord (fok, fokt, fokte, fokten, gefokt)
    • voortbrengen werkwoord (breng voort, brengt voort, bracht voort, brachten voort, voortgebracht)
    • genereren werkwoord (genereer, genereert, genereerde, genereerden, gegenereerd)
    • verbouwen werkwoord (verbouw, verbouwt, verbouwde, verbouwden, verbouwd)
    • procreëren werkwoord
    • planten werkwoord (plant, plantte, plantten, geplant)
    • telen werkwoord (teel, teelt, teelde, teelden, geteeld)
    • aankweken werkwoord (kweek aan, kweekt aan, kweekte aan, kweekten aan, aangekweekt)
    • aanplanten werkwoord (plant aan, plantte aan, plantten aan, aangeplant)
    • opkweken werkwoord (kweek op, kweekt op, kweekte op, kweekten op, opgekweekt)
  2. cultivar (desarrollar; revelar; elaborar; )
    ontwikkelen; tot ontwikkeling brengen
  3. cultivar (edificar; construir)
    bebouwen
    • bebouwen werkwoord (bebouw, bebouwt, bebouwde, bebouwden, bebouwd)
  4. cultivar (empollar; concebir; incubar; )
    uitbroeden; broeden; warmhouden
    • uitbroeden werkwoord (broed uit, broedt uit, broedde uit, broedden uit, uitgebroed)
    • broeden werkwoord (broed, broedt, broedde, broedden, gebroed)
    • warmhouden werkwoord
  5. cultivar (roturar; desarrollar; evolucionar)
    ontginnen; geschikt maken voor bebouwing

Conjugations for cultivar:

presente
  1. cultivo
  2. cultivas
  3. cultiva
  4. cultivamos
  5. cultiváis
  6. cultivan
imperfecto
  1. cultivaba
  2. cultivabas
  3. cultivaba
  4. cultivábamos
  5. cultivabais
  6. cultivaban
indefinido
  1. cultivé
  2. cultivaste
  3. cultivó
  4. cultivamos
  5. cultivasteis
  6. cultivaron
fut. de ind.
  1. cultivaré
  2. cultivarás
  3. cultivará
  4. cultivaremos
  5. cultivaréis
  6. cultivarán
condic.
  1. cultivaría
  2. cultivarías
  3. cultivaría
  4. cultivaríamos
  5. cultivaríais
  6. cultivarían
pres. de subj.
  1. que cultive
  2. que cultives
  3. que cultive
  4. que cultivemos
  5. que cultivéis
  6. que cultiven
imp. de subj.
  1. que cultivara
  2. que cultivaras
  3. que cultivara
  4. que cultiváramos
  5. que cultivarais
  6. que cultivaran
miscelánea
  1. ¡cultiva!
  2. ¡cultivad!
  3. ¡no cultives!
  4. ¡no cultivéis!
  5. cultivado
  6. cultivando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

cultivar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el cultivar (civilizar; desarrollar)
    cultiveren; ontwikkelen; het vormen; beschaven

Vertaal Matrix voor cultivar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankweken cría; cultivo; plantación; producción
aanplanten cultivo; plantación
beschaven civilizar; cultivar; desarrollar
broeden empollada
cultiveren civilizar; cultivar; desarrollar fomentar; promoción; stimular
fokken cultivo
kweken cría; cultivo; producción
ontwikkelen civilizar; cultivar; desarrollar
planten cultivo; plantación; vegetación
telen cultivo; ganadería
verbouwen cultivo
vormen civilizar; cultivar; desarrollar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankweken criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
aanplanten criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
bebouwen construir; cultivar; edificar
beschaven civilizar
broeden concebir; cultivar; empollar; engendrar; incubar; originar; tramar
cultiveren civilizar
fokken criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar parir
genereren criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
geschikt maken voor bebouwing cultivar; desarrollar; evolucionar; roturar
kweken criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar parir
ontginnen cultivar; desarrollar; evolucionar; roturar descomponer; descorrer; descubrir; explotar
ontwikkelen cultivar; desarrollar; desplegar; educar; elaborar; evolucionar; explotar; revelar; roturar; seguir desarrollando civilizar; convertirse en; desarrollarse; ejercer; ejercitarse; elaborar; evolucionar; prepararse para
opkweken criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
planten criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar implantar; injertar; plantar
procreëren criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
telen criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
tot ontwikkeling brengen cultivar; desarrollar; desplegar; educar; elaborar; evolucionar; explotar; revelar; roturar; seguir desarrollando
uitbroeden concebir; cultivar; empollar; engendrar; incubar; originar; tramar
verbouwen criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar modificar; reconstruir; reformar; remodelar; renovar; transformar
voortbrengen criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar dar a luz; elaborar; fabricar; hacer; parir; producir
vormen amasar; constituir; criar; dar cuerpo; dar forma; dar masajes; educar; elaborar; formar; macerar; masajear; modelar
warmhouden concebir; cultivar; empollar; engendrar; incubar; originar; tramar

Synoniemen voor "cultivar":


Wiktionary: cultivar

cultivar
verb
  1. door beplanting aanbrengen
  2. landbouwgrond bewerken
  3. door nauwgezette verzorging doen groeien
  4. planten telen

Cross Translation:
FromToVia
cultivar telen; verbouwen cultivate — grow plants, notably crops
cultivar groeien; kweken grow — (transitive) to cause something to become bigger
cultivar bebouwen; beschaven; kweken; aankweken; telen; verbouwen cultivertravailler une terre pour la rendre plus fertile et pour améliorer ses productions.