Crisis in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

crisis:
- crisis; laagconjunctuur; depressie; nood; noodtoestand; inzakking; malaise; slapheid; slapte; ziekelijke neerslachtigheid
Wiktionary:
- crisis → crisis
- crisis → crisis, keerpunt

Spaans

Uitgebreide vertaling voor crisis (Spaans) in het Nederlands

la crisis (baja coyuntura; depresión)
de crisis; de laagconjunctuur; de depressie
- crisis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- laagconjunctuur [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- depressie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la crisis (estado de emergencia; estado de alarma; desastre; estado de alerta)
de nood; de noodtoestand
- nood [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- noodtoestand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
la crisis (derrumbamiento; baja; trampa; inclinación; fracaso; caída; ruina; hundimiento; derrumbe; bache; colapso; bajón; desplome; recesión; recaída; crac; desmoronamiento; aplanamiento; driza)
de inzakking
- inzakking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la crisis (depresión; baja; fracaso; bache; bajón; bajones; flojedad)
de malaise; de slapheid; de slapte
- malaise [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- slapheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- slapte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la crisis (abatimiento; depresión)
de depressie; ziekelijke neerslachtigheid
- depressie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- ziekelijke neerslachtigheid [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
crisis	baja coyuntura; crisis; depresión
depressie	abatimiento; baja coyuntura; crisis; depresión	baja; depresión; murria; zona de bajas presiones
inzakking	aplanamiento; bache; baja; bajón; caída; colapso; crac; crisis; derrumbamiento; derrumbe; desmoronamiento; desplome; driza; fracaso; hundimiento; inclinación; recaída; recesión; ruina; trampa
laagconjunctuur	baja coyuntura; crisis; depresión
malaise	bache; baja; bajones; bajón; crisis; depresión; flojedad; fracaso
nood	crisis; desastre; estado de alarma; estado de alerta; estado de emergencia	adversidad; agonía; avinagrado; azote; bromista; calamidad; cruces; desgracia; inconveniente; indigencia; miseria; necesidad; necesitado de ayuda; pena; pesada; pesadumbre; sostenido; suplicio; vejación; vejamen
noodtoestand	crisis; desastre; estado de alarma; estado de alerta; estado de emergencia	estado de emergencia
slapheid	bache; baja; bajones; bajón; crisis; depresión; flojedad; fracaso	apatía; debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad; inercia; lasitud
slapte	bache; baja; bajones; bajón; crisis; depresión; flojedad; fracaso	blandenguería; debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad; indolencia; inercia
ziekelijke neerslachtigheid	abatimiento; crisis; depresión

crisis

noun

een zware noodsituatie waarbij het functioneren van een stelsel ernstig verstoord raakt
- crisis → crisis

Cross Translation:

From	To	Via
• crisis	→ crisis; keerpunt	↔ crisis — crucial or decisive point or situation; a turning point
• crisis	→ crisis	↔ crisis — unstable situation in political, social, economic or military affairs
• crisis	→ crisis	↔ crisis — sudden change in the course of a disease
• crisis	→ crisis	↔ crise — médecine\|fr changement en bien ou en mal qui survient dans le cours d'une maladie et s'annonce par quelques phénomènes particuliers, comme une excrétion abondante, une hémorragie considérable, des sueurs, un dépôt dans les urines, etc.