Spaans

Uitgebreide vertaling voor copiar (Spaans) in het Nederlands

copiar:

copiar werkwoord

  1. copiar
    kopiëren; kopie trekken
  2. copiar
    kopiëren; overschrijven
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
    • overschrijven werkwoord (overschrijf, overschrijft, overschreef, overschreven, overschreven)
  3. copiar
    natekenen
    • natekenen werkwoord (teken na, tekent na, tekende na, tekenden na, nagetekend)
  4. copiar
    kopiëren
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
  5. copiar (imitar)
    nabootsen; kopiëren; namaken
    • nabootsen werkwoord (boots na, bootst na, bootste na, bootsten na, nagebootst)
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
    • namaken werkwoord (maak na, maakt na, maakte na, maakten na, nagemaakt)
  6. copiar (imitar)
    naäpen
    • naäpen werkwoord (aap na, aapt na, aapte na, aapten na, nageaapt)
  7. copiar (falsificar; imitar; contrahacer; falsear)
    falsificeren; namaken; vervalsen; kopiëren; nabootsen
    • falsificeren werkwoord (falsificeer, falsificeert, falsificeerde, falsificeerden, gefalsificeerd)
    • namaken werkwoord (maak na, maakt na, maakte na, maakten na, nagemaakt)
    • vervalsen werkwoord (vervals, vervalst, vervalste, vervalsten, vervalst)
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
    • nabootsen werkwoord (boots na, bootst na, bootste na, bootsten na, nagebootst)
  8. copiar (demarcar; dibujar; trazar; recubrir)
    overtrekken; met pen overtekenen
  9. copiar (imprimir; desenroscar; apagar; acabar en; desatornillar)
    prenten
    • prenten werkwoord (prent, prentte, prentten, geprent)

Conjugations for copiar:

presente
  1. copio
  2. copias
  3. copia
  4. copiamos
  5. copiáis
  6. copian
imperfecto
  1. copiaba
  2. copiabas
  3. copiaba
  4. copiábamos
  5. copiabais
  6. copiaban
indefinido
  1. copié
  2. copiaste
  3. copió
  4. copiamos
  5. copiasteis
  6. copiaron
fut. de ind.
  1. copiaré
  2. copiarás
  3. copiará
  4. copiaremos
  5. copiaréis
  6. copiarán
condic.
  1. copiaría
  2. copiarías
  3. copiaría
  4. copiaríamos
  5. copiaríais
  6. copiarían
pres. de subj.
  1. que copie
  2. que copies
  3. que copie
  4. que copiemos
  5. que copiéis
  6. que copien
imp. de subj.
  1. que copiara
  2. que copiaras
  3. que copiara
  4. que copiáramos
  5. que copiarais
  6. que copiaran
miscelánea
  1. ¡copia!
  2. ¡copiad!
  3. ¡no copies!
  4. ¡no copiéis!
  5. copiado
  6. copiando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

copiar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el copiar (usar chuletas)
    overschrijven; overkalken; spieken; afkijken
  2. el copiar (calcar)
    het overtrekken

Vertaal Matrix voor copiar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkijken copiar; usar chuletas
kopiëren fotocopiar
overkalken copiar; usar chuletas
overschrijven copiar; usar chuletas
overtrekken calcar; copiar
spieken copiar; usar chuletas
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkijken abandonar; hacer huelga; parar; ponerse en huelga; terminar
falsificeren contrahacer; copiar; falsear; falsificar; imitar
kopie trekken copiar
kopiëren contrahacer; copiar; falsear; falsificar; imitar copiar a ciclostil; fotocopiar; multicopiar
met pen overtekenen copiar; demarcar; dibujar; recubrir; trazar
nabootsen contrahacer; copiar; falsear; falsificar; imitar seguir
namaken contrahacer; copiar; falsear; falsificar; imitar
natekenen copiar
naäpen copiar; imitar
overschrijven copiar depositar; invalidar; pagar; pasar; remitir; sobrescribir; transcribir; transferir; transmitir
overtrekken copiar; demarcar; dibujar; recubrir; trazar calcar; cubrir; cumplir con; decorar; forrar; recubrir; revestir; tapar; tapizar
prenten acabar en; apagar; copiar; desatornillar; desenroscar; imprimir
spieken abandonar; hacer huelga; parar; ponerse en huelga; terminar
vervalsen contrahacer; copiar; falsear; falsificar; imitar

Synoniemen voor "copiar":


Wiktionary: copiar

copiar
verb
  1. een idee stelen van iemand
  2. een duplicaat maken van

Cross Translation:
FromToVia
copiar kopiëren copy — produce something identical
copiar naäpen; nadoen; nabootsen copy — imitate
copiar afbeelden abbilden — (transitiv) etwas visuell darstellen oder zeigen, etwa auf einem Foto oder in einer Zeichnung
copiar spieken spickenintransitiv; umgangssprachlich: (bei einer Prüfung oder Ähnlichem) von einem anderen oder etwas abschreiben; eigentlich: abgucken, da das Wort eine Form des Sehens meint
copiar kopiëren copier — Reproduire par une imitation exacte (2)

Verwante vertalingen van copiar