Spaans

Uitgebreide vertaling voor convocar (Spaans) in het Nederlands

convocar:

convocar werkwoord

  1. convocar (citar a juicio; convocar a; comenzar a comprender)
  2. convocar (hacer venir; evocar; llamar; )
    oproepen; sommeren; ontbieden
    • oproepen werkwoord (roep op, roept op, riep op, riepen op, opgeroepen)
    • sommeren werkwoord (sommeer, sommeert, sommeerde, sommeerden, gesommeerd)
    • ontbieden werkwoord (ontbied, ontbiedt, ontbood, ontboden, ontboden)
  3. convocar (anunciar; hacer saber; llamar; )
    aanschrijven; kennis geven; konde doen; aanzeggen
    • aanschrijven werkwoord (schrijf aan, schrijft aan, schreef aan, schreven aan, aangeschreven)
    • kennis geven werkwoord (geef kennis, geeft kennis, gaf kennis, gaven kennis, kennis gegeven)
    • konde doen werkwoord (doe konde, doet konde, deed konde, deden konde, konde gedaan)
    • aanzeggen werkwoord (zeg aan, zegt aan, zei aan, zeiden aan, aangezegd)
  4. convocar
    bijeen roepen
    • bijeen roepen werkwoord (roep bijeen, roept bijeen, riep bijeen, riepen bijeen, bijeen geroept)
  5. convocar
    convoceren; bijeenroepen; samenroepen
    • convoceren werkwoord (convoceer, convoceert, convoceerde, convoceerden, geconvoceerd)
    • bijeenroepen werkwoord (roep bijeen, roept bijeen, riep bijeen, riepen bijeen, bijeengeroepen)
    • samenroepen werkwoord

Conjugations for convocar:

presente
  1. convoco
  2. convocas
  3. convoca
  4. convocamos
  5. convocáis
  6. convocan
imperfecto
  1. convocaba
  2. convocabas
  3. convocaba
  4. convocábamos
  5. convocabais
  6. convocaban
indefinido
  1. convoqué
  2. convocaste
  3. convocó
  4. convocamos
  5. convocasteis
  6. convocaron
fut. de ind.
  1. convocaré
  2. convocarás
  3. convocará
  4. convocaremos
  5. convocaréis
  6. convocarán
condic.
  1. convocaría
  2. convocarías
  3. convocaría
  4. convocaríamos
  5. convocaríais
  6. convocarían
pres. de subj.
  1. que convoque
  2. que convoques
  3. que convoque
  4. que convoquemos
  5. que convoquéis
  6. que convoquen
imp. de subj.
  1. que convocara
  2. que convocaras
  3. que convocara
  4. que convocáramos
  5. que convocarais
  6. que convocaran
miscelánea
  1. ¡convoca!
  2. ¡convocad!
  3. ¡no convoques!
  4. ¡no convoquéis!
  5. convocado
  6. convocando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor convocar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanschrijven avisar; notificar
aanzeggen avisar; aviso; circular; notificación; notificar
konde doen aviso; circular; notificación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanschrijven anunciar; avisar; citar a juicio; comunicar; convocar; convocar a; dar a conocer; hacer saber; intimar; llamar
aanzeggen anunciar; avisar; citar a juicio; comunicar; convocar; convocar a; dar a conocer; hacer saber; intimar; llamar
bijeen roepen convocar
bijeenroepen convocar
convoceren convocar
dagen citar a juicio; comenzar a comprender; convocar; convocar a alborear; amanecer; romper el día
kennis geven anunciar; avisar; citar a juicio; comunicar; convocar; convocar a; dar a conocer; hacer saber; intimar; llamar
konde doen anunciar; avisar; citar a juicio; comunicar; convocar; convocar a; dar a conocer; hacer saber; intimar; llamar
ontbieden anunciar; avisar; citar; citar a juicio; convocar; convocar a; evocar; hacer venir; llamar; notificar; pedir; reclutar; requerir convocar a; hacer venir; llamar; llamar a; mandar venir
oproepen anunciar; avisar; citar; citar a juicio; convocar; convocar a; evocar; hacer venir; llamar; notificar; pedir; reclutar; requerir convocar a; hacer venir; llamar; llamar a; mandar venir
samenroepen convocar
sommeren anunciar; avisar; citar; citar a juicio; convocar; convocar a; evocar; hacer venir; llamar; notificar; pedir; reclutar; requerir aconsejar; amanecer; citar a juicio; exhortar; intimar; requerir
voor het gerecht dagen citar a juicio; comenzar a comprender; convocar; convocar a
voor het gerecht ontbieden citar a juicio; comenzar a comprender; convocar; convocar a
voor het gerecht roepen citar a juicio; comenzar a comprender; convocar; convocar a

Synoniemen voor "convocar":


Wiktionary: convocar

convocar
verb
  1. bijeenroepen
  2. aanspreken om zich te groeperen
  3. (overgankelijk) voor een vergadering bijeenroepen

Cross Translation:
FromToVia
convocar bijeen roepen summon — to call people together

Verwante vertalingen van convocar