Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. confortar:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor confortar (Spaans) in het Nederlands

confortar:

confortar werkwoord

  1. confortar (consolar)
    ondersteunen; troosten; bemoedigen; vertroosten; opbeuren
    • ondersteunen werkwoord (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)
    • troosten werkwoord (troost, troostte, troostten, getroost)
    • bemoedigen werkwoord (bemoedig, bemoedigt, bemoedigde, bemoedigden, bemoedigd)
    • vertroosten werkwoord (vertroost, vertroostte, vertroostten, vertroost)
    • opbeuren werkwoord (beur op, beurt op, beurde op, beurden op, opgebeurd)

Conjugations for confortar:

presente
  1. conforto
  2. confortas
  3. conforta
  4. confortamos
  5. confortáis
  6. confortan
imperfecto
  1. confortaba
  2. confortabas
  3. confortaba
  4. confortábamos
  5. confortabais
  6. confortaban
indefinido
  1. conforté
  2. confortaste
  3. confortó
  4. confortamos
  5. confortasteis
  6. confortaron
fut. de ind.
  1. confortaré
  2. confortarás
  3. confortará
  4. confortaremos
  5. confortaréis
  6. confortarán
condic.
  1. confortaría
  2. confortarías
  3. confortaría
  4. confortaríamos
  5. confortaríais
  6. confortarían
pres. de subj.
  1. que conforte
  2. que confortes
  3. que conforte
  4. que confortemos
  5. que confortéis
  6. que conforten
imp. de subj.
  1. que confortara
  2. que confortaras
  3. que confortara
  4. que confortáramos
  5. que confortarais
  6. que confortaran
miscelánea
  1. ¡conforta!
  2. ¡confortad!
  3. ¡no confortes!
  4. ¡no confortéis!
  5. confortado
  6. confortando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor confortar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bemoedigen confortar; consolar aclamar; alentar; animar; aplaudir; envalentonar; estimular; incitar; instigar; provocar
ondersteunen confortar; consolar apoyar; apuntalar; asistir; atender; ayudar; colaborar; cooperar; poner puntales; ser de ayuda; servir; soportar; sostener; sujetar
opbeuren confortar; consolar alentar; animar; envalentonar
troosten confortar; consolar buscar refugio en; consolar
vertroosten confortar; consolar

Synoniemen voor "confortar":


Wiktionary: confortar

confortar
verb
  1. iemand een positievere kijk op de kansen geven