Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. concilio:
  2. conciliar:
  3. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor concilio (Spaans) in het Nederlands

concilio:

concilio [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el concilio (sínodo)
    de synode; de kerkvergadering
  2. el concilio

Vertaal Matrix voor concilio:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kerkvergadering concilio; sínodo
synode concilio; sínodo
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
concilie concilio

Verwante woorden van "concilio":

  • concilios

Synoniemen voor "concilio":


Wiktionary: concilio

concilio
noun
  1. vergadering van kerkelijke ambtsdragers, voornamelijk bisschoppen, onder leiding van de paus

concilio vorm van conciliar:

conciliar werkwoord

  1. conciliar (salvar)
    overbruggen
    • overbruggen werkwoord (overbrug, overbrugt, overbrugde, overbrugden, overbrugd)
  2. conciliar (dirimir)
    uitpraten; ruzie bijleggen
  3. conciliar
    afstemmen
    • afstemmen werkwoord (stem af, stemt af, stemde af, stemden af, afgestemd)

Conjugations for conciliar:

presente
  1. concilio
  2. concilias
  3. concilia
  4. conciliamos
  5. conciliáis
  6. concilian
imperfecto
  1. conciliaba
  2. conciliabas
  3. conciliaba
  4. conciliábamos
  5. conciliabais
  6. conciliaban
indefinido
  1. concilié
  2. conciliaste
  3. concilió
  4. conciliamos
  5. conciliasteis
  6. conciliaron
fut. de ind.
  1. conciliaré
  2. conciliarás
  3. conciliará
  4. conciliaremos
  5. conciliaréis
  6. conciliarán
condic.
  1. conciliaría
  2. conciliarías
  3. conciliaría
  4. conciliaríamos
  5. conciliaríais
  6. conciliarían
pres. de subj.
  1. que concilie
  2. que concilies
  3. que concilie
  4. que conciliemos
  5. que conciliéis
  6. que concilien
imp. de subj.
  1. que conciliara
  2. que conciliaras
  3. que conciliara
  4. que conciliáramos
  5. que conciliarais
  6. que conciliaran
miscelánea
  1. ¡concilia!
  2. ¡conciliad!
  3. ¡no concilies!
  4. ¡no conciliéis!
  5. conciliado
  6. conciliando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor conciliar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstemmen ajuste; atonar; igualación; poner a tono; reglaje; regulación; regular; sincronización; sintonizar
uitpraten terminar; terminar hablando
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstemmen conciliar acondicionar; adaptar; adaptar a; ajustar; ajustar a; armonizar; declinar; denegar; descartar; desconocer; desestimar; encaminarse; enfocar; formar; hacer volver; instalar; negar; no aceptar; no aprobar; no funcionar; rebatir; rechazar; rechazar por votación; regular; rehusar; renunciar a; repeler; sacudir; sincronizar; sintonizar; subastar; suspender
overbruggen conciliar; salvar
ruzie bijleggen conciliar; dirimir hacer paces
uitpraten conciliar; dirimir discutir; hablar de

Synoniemen voor "conciliar":


Wiktionary: conciliar

conciliar
verb
  1. meningsverschil of ruzie oplossen.
  2. vrede laten sluiten

Cross Translation:
FromToVia
conciliar overeenbrengen concilieraccorder ensemble des personnes diviser d’opinion, d’intérêt.

Computer vertaling door derden: